ECLI:NL:GHARL:2014:7400
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na onterecht beheer van onderneming
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek van de appellante tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De appellante, een alleenstaande moeder van drie kinderen, had van 2005 tot juni 2012 een eenmanszaak geëxploiteerd. Tijdens haar ziekte had zij de administratie van haar onderneming overgelaten aan haar toenmalige partner, wat leidde tot aanzienlijke schulden aan de Belastingdienst en het CJIB. Het hof oordeelde dat de appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van deze schulden, en bekrachtigde daarmee de beslissing van de rechtbank.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek om schuldsanering te goeder trouw was geweest. De appellante had in haar hoger beroep aangevoerd dat zij door ziekte niet in staat was geweest om de administratie zelf te voeren en dat haar partner haar had misleid over de financiële situatie van de onderneming. Het hof oordeelde echter dat de appellante als ondernemer verantwoordelijk was voor het voeren van een deugdelijke administratie en dat zij had moeten toezien op de fiscale verplichtingen.
Het hof concludeerde dat de appellante niet kon worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, ook niet op basis van de hardheidsclausule in de Faillissementswet. De omstandigheden die de appellante aanvoerde, zoals haar huidige werk en het ontbreken van nieuwe schulden, waren onvoldoende om haar verzoek te honoreren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep af.