Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. M.M. Olthoff-Worst,
in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Regge Vastgoed B.V.,
kantoorhoudende te Amersfoort,
hierna: mr. Smink q.q.,
advocaat: mr. G.H. Smink.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
16 september 2014 van de curator, een faxbericht met bijlagen van mr. Smink q.q. van
16 september 2014 en een faxbericht met bijlagen van 18 september 2014 van mr.
Van Atten.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 september 2014, waarbij [appellante] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Atten, die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde schriftelijke aantekeningen. Mr. Smink q.q. is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De eveneens ter zitting verschenen curator heeft het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen.
(later genaamd Regge Vastgoed B.V.) bij ABN AMRO Bank overgelegd.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellante], geboren op [geboortedatum], is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [partner] (hierna: [partner]). In 2004 heeft [appellante] in [woonplaats] een stuk grond gekocht waarop zij een woning heeft laten bouwen. De woning, die als echtelijke woning wordt gebruikt, is volledig eigendom van [appellante]. Mr. Smink q.q. heeft ter zitting onweersproken gesteld dat met de aankoop en de bouw van die woning een bedrag van ongeveer € 400.000,- was gemoeid en dat [appellante] voor een bedrag van € 250.000,- een hypothecaire geldlening heeft afgesloten bij CMIS.
is tot 16 december 2009 (mede) bestuurder en enig aandeelhouder geweest van Regge Vastgoed B.V.; [partner] is tot 6 september 2012 bestuurder geweest van deze B.V.
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 augustus 2014 is ook [partner] in staat van faillissement verklaard. Het namens hem tegen dat vonnis bij dit hof ingestelde hoger beroep is kort voor de mondelinge behandeling op 18 september 2014 ingetrokken.
Aan het verzoek ligt een opeisbare vordering ten grondslag van de boedel van Regge Vastgoed B.V. uit hoofde van geldlening van € 92.728,04. Deze vordering is door [appellante]
- waaronder ook de bekostiging van de aankoop en de bouw van haar woning - regelde, ter zitting in eerste aanleg (waar de faillissementsrekesten tegen [partner] en [appellante] gelijktijdig werden behandeld) heeft erkend dat Regge Vastgoed B.V. een bedrag heeft geleend aan [appellante]. Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de mededeling (namens [partner]) van mr. Van Atten bij brief van 18 december 2013 aan mr. Smink q.q. dat van de oorspronkelijke lening van Regge Vastgoed B.V. aan [appellante] - in verband met gedeeltelijke overname van de lening door drie andere partijen - op dat moment nog resteerde een bedrag van € 92.728,04, acht het hof summierlijk gebleken dat de boedel van Regge Vastgoed B.V. in ieder geval een vorderingsrecht op [appellante] toekomt. [appellante] heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de in de jaarstukken van Regge Vastgoed B.V. opgenomen geldlening aan haar moet worden beschouwd als een spookvordering. Het had op haar weg gelegen tenminste te verklaren hoe zij de aankoop en de bouw van haar woning - waarvoor € 400.000,- benodigd was - dan wel gefinancierd heeft (naast de hypothecaire geldlening van € 250.000,-). Dit heeft zij echter nagelaten.