ECLI:NL:GHARL:2014:7394

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
13/01272
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardevaststelling van een zuivelfabriek in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een zuivelfabriek, gelegen aan de [a-straat] 28 te [Z], voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 20.971.000 per waardepeildatum 1 januari 2011, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2012. Belanghebbende, de eigenaar van de zuivelfabriek, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 22 juli 2014 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde en stelde een lagere waarde van € 12.689.000 voor. De heffingsambtenaar verdedigde zijn waarde met een taxatierapport, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de waarde van de zuivelfabriek op € 16.000.000 moest worden vastgesteld, rekening houdend met de economische situatie en de verlieslatendheid van de onderneming. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de beschikking van de heffingsambtenaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01272
uitspraakdatum:
23 september 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2013, nummer AWB 12/5203, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Nijkerk(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 28 te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 20.971.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 34.602 en voor zover het betreft het gebruikersgedeelte op € 25.689.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 november 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] RT, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B], alsmede [C], namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] RT.
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat] 28 te [Z] (hierna: de zuivelfabriek). Deze bestaat uit kantoren, opslag- en magazijnruimtes, werkplaatsen, ruimtes voor technische installaties, laboratoria, koel- en vriescellen, was- en kleedruimtes, silo’s, tanks en overige ruimtes. Het bruto vloeroppervlak bedraagt ruim 47.000 m². De ondergrond heeft een oppervlakte van 69.666 m².
2.2
Belanghebbende heeft de zuivelfabriek in 2009 verkregen. De moedermaatschappij van belanghebbende heeft voor de aandelen in de besloten vennootschap die de zuivelfabriek exploiteert op 2 mei 2009 € 14.735.000 betaald. Het eigen vermogen van die vennootschap bedroeg op die datum € 21.058.000. De boekwaarde van de zuivelfabriek bedroeg € 13.072.000. Over de jaren 2010, 2011 en 2012 heeft de onderneming van belanghebbende met de exploitatie van de zuivelfabriek verlies geleden. Van de beschikbare productiecapaciteit van 360.000.000 liter wordt 253.000.000 liter gerealiseerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de waarde van de zuivelfabriek op waardepeildatum.
3.2
Belanghebbende bepleit een waarde van € 12.689.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden beschikking alsmede de bestreden belastingaanslagen.
3.3
De heffingsambtenaar persisteert in de beschikte waarde en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, oftewel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2
Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ wordt, voor zover hier van belang, in afwijking van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de zuivelfabriek dient te worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, welke waarde volgens partijen i.c. gelijk is aan de bedrijfswaarde. Het Hof ziet geen aanleiding partijen in dit standpunt niet te volgen (vgl. HR 31 mei 1995, nr. 29 224, ECLI:NL:HR:1995:AA1634, BNB 1995/228).
4.3
Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem aan de zuivelfabriek toegekende waarde niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 4 december 2012 door [D] RT, taxateur te [Z]. In dit taxatierapport is de waarde van de zuivelfabriek op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde getaxeerd op € 20.971.000. Naast gegevens van de zuivelfabriek bevat dit taxatierapport gegevens van een drietal vergelijkingsobjecten.
4.4
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met dit taxatierapport en hetgeen hij overigens naar voren heeft gebracht onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is vastgesteld.
4.5
Het Hof heeft bij de beoordeling van de door de heffingsambtenaar overgelegde bewijsmiddelen mede de door belanghebbende naar voren gebrachte grieven betrokken.
4.6
Belanghebbende heeft gewezen op de koopprijs van de aandelen in [X] B.V. van € 14.735.000, zoals die is overeengekomen op 2 mei 2009, en de daarin begrepen component die toerekenbaar is aan de zuivelfabriek.
4.7
Belanghebbende heeft daarnaast naar voren gebracht dat de omstandigheid dat de door [X] B.V. met de zuivelfabriek gedreven onderneming sedert de aankoop van de aandelen in 2009 verlieslatend is gebleken, haar weerslag vindt in de bedrijfswaarde van de zuivelfabriek.
4.8
Artikel 4, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet Waardering onroerende zaken luidt: “Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde van die onroerende zaak rekening houdend met de economische situatie in de desbetreffende branche of bedrijfstak”.
4.9
Blijkens het hiervoor bedoelde taxatierapport is op de vastgestelde vervangingswaarde een correctie van 29,7 percent aangebracht ter zake van economische veroudering. Deze correctie is in het taxatierapport (blz. 11 van 77) als volgt toegelicht:
“Onderhavig object heeft een productiecapaciteit van 360.000.000 liter per jaar. Daadwerkelijk is er 253.000.000 liter verwerkt. 253.000.000/360.000.000 = 70,3% (correctiefactor 29,7%)”.Desgevraagd heeft de taxateur [D] ter zitting van het Hof verklaard dat hij bij de waardering van de zuivelfabiek met de verlieslatendheid van de exploitatie daarvan uitsluitend rekening heeft gehouden door middel van de hiervoor bedoelde correctie wegens onderbezetting. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende toegelicht waarom in dit geval dit criterium, dat voor het overige met de onweersproken gestelde structurele verlieslatendheid van de zuivelfabriek geen rekening houdt, tot de juiste, althans niet te hoge, waardevaststelling heeft geleid.
4.1
Belanghebbende heeft een waarde van € 12.689.000 bepleit. In dat verband wijst zij op een waarderingsrapport, gedateerd november 2012, van de taxateurs mr. [A] RT en [E] RT, en een bedrijfswaardeberekening gedateerd december 2013, opgesteld door mr. [A] RT. De door belanghebbende overgelegde taxatierapporten/berekeningen maken de door belanghebbende gestelde waarde, naar het oordeel van het Hof, eveneens niet aannemelijk, reeds niet omdat de daarbij gehanteerde aannames (met name de aangenomen afschrijving onroerende zaken en werktuigen van 68,2% in de bedrijfswaardeberekening, en de correctie functionele afschrijving wegens economische veroudering van 80,7%) niet, althans onvoldoende, zijn onderbouwd. Immers, naar de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd heeft verklaard, vormen deze correcties de resultante van de uitkomst van de overgelegde bedrijfswaardeberekening, welke op dit punt niet is onderbouwd.
4.11
Het Hof stelt de waarde van de zuivelfabriek op waardepeildatum, gelet op het vorenoverwogene en met inachtneming van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, in goede justitie vast op € 16.000.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 243 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt x € 243), € 974 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten x € 487) en € 974 voor de kosten in hoger beroep (2 punten x € 487), ofwel in totaal op € 2.191.
5.2
Uit stukken van het geding blijkt dat belanghebbendes gemachtigde tevens als taxateur is opgetreden. Er is dus sprake van vermenging van de functies van deskundige en gemachtigde. Onder die omstandigheden is er, naar het oordeel van het Hof, naast de veroordeling in de kosten van professionele rechtsbijstand geen plaats voor een veroordeling in de kosten van het door de gemachtigde zelf als deskundige uitgebrachte rapport.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde van de zuivelfabriek tot € 16.000.000 en vermindert de bestreden belastingaanslagen dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.191 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 310 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 478 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 23 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Kooijmans.
De griffier,
(A. Vellema)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 september 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.