Voor het beantwoorden van de vraag of [appellante] op of omstreeks 3 juli 2012 tegen [geïntimeerden] had moeten verklaren daadwerkelijk beschikbaar te zijn voor het uitvoeren van haar werk neemt het hof de navolgende omstandigheden in aanmerking.
Uit de brieven, e-mails en de concept-vaststellingsovereenkomst kon [appellante] afleiden dat [geïntimeerden] veronderstelde dat de arbeidsovereenkomst op 3 juli 2012 van rechtswege eindigde en mede onder die omstandigheid bereid was haar loon door te betalen zonder dat zij werkzaamheden uitvoerde.
[appellante] - vanaf medio maart 2012 bijgestaan door een advocaat - heeft [geïntimeerden] kennelijk op of omstreeks 3 juli 2012 er op gewezen dat de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 3 januari 2012 van rechtswege was omgezet in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Dit was voor [geïntimeerden] blijkens de brief van haar gemachtigde eerst in november 2012 duidelijk. Op zichzelf heeft [appellante] er terecht op gewezen dat deze misvatting over de duur van de arbeidsovereenkomst voor risico van [geïntimeerden] komt. Dit laat onverlet dat dit bij [geïntimeerden] levende en voor [appellante] kenbare misverstand wel een omstandigheid is die mee heeft te wegen bij de vraag of [appellante], om aanspraak te kunnen blijven maken op doorbetaling van loon, tegen [geïntimeerden] had moeten verklaren weer daadwerkelijk bereid te zijn haar werkzaamheden uit te voeren.
Uit de brief van 30 maart 2012 was voor [appellante] kenbaar dat [geïntimeerden] wist dat [appellante] vrij kort na 9 maart 2012 bij de kledingzaak [kledingwinkel] was gaan werken en dat zij volgens [geïntimeerden] tegen haar collega [Y] had gezegd dat zij niet meer terugkwam. Voorts heeft [appellante] in de eerste helft van 2012 in overleg met haar school de praktijkovereenkomst met [geïntimeerden] beëindigd en is zij een praktijkovereenkomst met [kledingwinkel] aangegaan. Kennelijk heeft [appellante] dit niet aan [geïntimeerden] gemeld, maar zij had er rekening mee te houden dat [geïntimeerden] daarmee door bijvoorbeeld de school bekend zou geraken, hetgeen in juli/augustus 2012 ook is gebeurd.
Gelet op deze bij [geïntimeerden] bekend geraakte handelwijze van [appellante] is het begrijpelijk dat [geïntimeerden] veronderstelde dat [appellante] niet daadwerkelijk bereid was bij haar te werken, hetgeen zij in haar brief van haar gemachtigde van 29 november 2012 ook heeft verklaard. Voorts is [geïntimeerden] vanaf 3 juli 2012 gestopt met het betalen van haar loon en was zij ook niet bereid de loonbetaling te hervatten.
Voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen naar het oordeel van het hof mee, dat van [appellante] mocht worden verlangd dat zij op of omstreeks 3 juli 2012 verklaarde daadwerkelijk bereid te zijn de werkzaamheden uit te voeren. [appellante] heeft dit nagelaten en slechts volhard in haar verlangen tot doorbetaling van loon met wettelijke rente en wettelijke verhoging terwijl zij geen arbeid verrichtte. Dit verlangen is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om doorbetaling van loon te rechtvaardigen.
Bovendien heeft [geïntimeerden] met de omstandigheden dat [appellante] de praktijkovereenkomst met [geïntimeerden] heeft laten beëindigen, zij een nieuwe praktijkovereenkomst met [kledingwinkel] is aangegaan, zij bij [kledingwinkel] werkzaam was, zij op Facebook heeft gemeld dat haar dienstverband bij [geïntimeerden] is geëindigd en haar collega’s bij [geïntimeerden] van [appellante] de indruk hebben gekregen dat zij niet bij [geïntimeerden] terug wilde keren, voldoende aannemelijk gemaakt dat bij [appellante] de daadwerkelijke bereidheid tot het werken in de winkel van [geïntimeerden] ontbrak.
Dit leidt ertoe dat
grief 1niet slaagt.