ECLI:NL:GHARL:2014:728

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
200.129.760
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opzegging van een duurovereenkomst tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] B.V. en [appellante] Beheer B.V. tegen [geïntimeerde] B.V. De zaak betreft de opzegging van een distributieovereenkomst die op 20 april 2010 was gesloten. [appellante] c.s. hebben de overeenkomst opgezegd per 7 mei 2013, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. [geïntimeerde] c.s. hebben de opzegging niet aanvaard en hebben in kort geding gevorderd dat [appellante] c.s. hun verplichtingen uit de overeenkomst nakomen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] c.s. toegewezen, waarop [appellante] c.s. in hoger beroep zijn gegaan.

Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld en de grieven van [appellante] c.s. beoordeeld. De eerste grief betreft de feitenvaststelling, de tweede en derde grief hebben betrekking op de maatstaf voor opzegging van de duurovereenkomst. Het hof oordeelt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is, maar dat de opzeggende partij een voldoende zwaarwegende grond moet hebben voor de opzegging. Het hof concludeert dat de concurrentie die [geïntimeerde] c.s. met hun eigen producten op de markt hebben veroorzaakt, een voldoende grond voor opzegging vormt.

Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. af. Tevens wordt [geïntimeerde] c.s. in de kosten van beide instanties veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 4 februari 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, derde civiele kamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.760
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht C/16/341840)
arrest in kort geding van de derde civiele kamer van 4 februari 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats appellante],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats appellante],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
advocaten: mr. E.E.A. Dijxhoorn en mr. R.M.I. van der Straaten,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats geïntimeerde],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats geïntimeerde],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.S. Wurfbain.
Appellante sub 1 zal hierna [appellante], appellante sub 2 [appellante] en appellanten gezamenlijk zullen [appellante] c.s. worden genoemd.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna [geïntimeerde], geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde] en geïntimeerden gezamenlijk zullen [geïntimeerde] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 5 juni 2013 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht, tussen [appellante] c.s. als gedaagden en [geïntimeerde] c.s. als eiseressen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellante] c.s. hebben bij exploot van 28 juni 2013 aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] c.s. voor dit hof.
2.2.
In genoemd exploot hebben [appellante] c.s. acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, hebben zij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. alsnog zal afwijzen.
2.3.
Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde] c.s. verweer gevoerd. Bij dezelfde memorie hebben zij incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en hebben zij daartegen één grief aangevoerd, hebben zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, eventueel onder verbetering van gronden, zal bekrachtigen en de oorspronkelijke vorderingen ook zal toewijzen aan [geïntimeerde] B.V., met veroordeling van [appellante] c.s. in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep, alsmede in de nakosten.
2.4.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep hebben [appellante] c.s.
verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof rechtsoverweging 4.12. en beslissing 5.6. van het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. in de kosten van beide instanties.
2.5.
Ter zitting van 8 oktober 2013 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] c.s. door mr. M. Lameris, advocaat te Amersfoort en [geïntimeerde] c.s. door mr. J.S. Wurfbain, advocaat te Ede. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.6.
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2.
De heer en mevrouw [appellante] zijn in 1970 begonnen met de fabricage en de verkoop van legnesten voor pluimvee onder de naam Handelsonderneming [appellante]. In 1985 volgde de inschrijving in het handelsregister van [appellante], welke in 1990 is omgezet naar de werkmaatschappij [appellante] B.V. Vervolgens is deze gewijzigd in een beheermaatschappij, [appellante] Beheer B.V. De activiteiten zijn voortgezet in een nieuwe werkmaatschappij, [appellante] B.V. [appellante] c.s. leveren voor de moederdieren de legnesten en de roosters. Zij ontwikkelen geen volièresystemen.
3.3.
[geïntimeerde] B.V. (kvk-nummer [kvk-nummer]) is in 1994 opgericht. [geïntimeerde] c.s. fabriceren volièresystemen voor de behuizing van kippen. In die volièresystemen worden legnesten van verschillende producenten ingebouwd. De klant en de marktomstandigheden bepalen de keuze voor een bepaald legnest. [geïntimeerde] c.s. ontwikkelen eigen legnesten en gebruiken legnesten van [appellante] c.s. en Vencomatic.
3.4.
In 1998 heeft [appellante] samen met [naam bedrijf] B.V. [appellante] B.V. (hierna te noemen: [appellante]) opgericht met als doel de marketing en de verkoop van de [appellante] legnesten in het buitenland. Aandeelhouders van [appellante] waren [naam dochter] (dochter van [appellante]) voor 10% en [naam bedrijf] B.V. en [appellante] voor elk 45%.
3.5.
Nadat in 2007 nieuwe aandelen in [appellante] waren uitgegeven aan [naam dochter] dan wel aan haar beheermaatschappij, heeft [naam dochter] de aandelen van [naam bedrijf] B.V. in [appellante] overgenomen. [appellante] heeft haar aandelen in [appellante] verkocht aan [naam dochter] dan wel haar beheermaatschappij. De aandelen in [appellante] zijn door [appellante] Beheer B.V. verkocht aan [geïntimeerde] B.V. (kvk-nummer [kvk-nummer]). [appellante] (kvk-nummer [kvk-nummer 2]) heeft haar naam op 20 januari 2012 veranderd in [geïntimeerde] B.V. [geïntimeerde] B.V. (kvk-nummer [kvk-nummer]), opgericht op 18 februari 1994, heeft haar naam op 20 januari 2012 gewijzigd in [geïntimeerde] B.V.
3.6.
Op 20 april 2010 is een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst zijn afspraken vastgelegd die gelet op de tekst van de overeenkomst mogelijk op een later tijdstip aan een ‘bredere’ overeenkomst kunnen worden toegevoegd. Deze ‘bredere’ overeenkomst is niet tot stand gekomen.
3.7.
In de overeenkomst is onder meer bepaald:

1.5.
Voor landen buiten Nederland, Duitsland en België is het verkooprecht exclusief telkens voor 3 jaar, zo lang de gemiddelde jaarlijkse omzet (waarde van de inkooporders) van de 3 jaren ervoor groter is geweest dan Euro 1.300.000.
1.6.
Rechtstreekse aanbiedingen, leveringen en facturen aan klanten buiten Nederland verlopen altijd via [geïntimeerde]. Dit geldt ook voor Nederlandse klanten in Nederland met rechtstreekse leveringen naar het buitenland. Uitzonderingen hierop zijn de [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4].
2. Ontwikkeling [appellante] nesten
2.1.
Wanneer [geïntimeerde] wijzigingen wil aanbrengen op de bestaande [appellante] nesten of een nieuwe type nest gaat ontwikkelen, zullen de ontwikkelplannen schriftelijk worden voorgelegd aan [naam 5]
2.2.
In dit geval zal [naam 5] binnen 2 weken aangeven of interesse bestaat mee te denken en mee te investeren in de nieuwe ontwikkeling. (gemeenschappelijk ontwikkelen)
2.3.
Bij uitblijven hiervan kan [geïntimeerde] ontwikkeling alleen doen onder een eigen merknaam.
2.4.
[appellante] nesten die gezamenlijk zijn ontwikkeld worden door [appellante] geproduceerd en geleverd.
2.5.
Ontwikkeling en productie van [appellante] nesten buiten Nederland zal altijd in onderling overleg plaatsvinden, m.u.v. ontwikkeling en productie van nesten die vallen onder 2.3. Voor ontwikkeling en productie van [appellante] nesten buiten Nederland is schriftelijke toestemming door [naam 5] vereist.
3. Overige nesten/producten ([geïntimeerde] eigen merknaam)
3.1.
Wanneer nodig voor een bepaalde markt, dealer of klantengroep zal [geïntimeerde] hiervoor andere typen en/of vormen van nesten en of producten ontwikkelen.
3.2.
Markt kan in dit geval ook betekenen dat er door [geïntimeerde] in Zuid-Amerika, de VS of Azië lokaal wordt ingekocht/geproduceerd om import belastingen te vermijden.
3.3.
Overige nesten zullen dan onder een eigen merknaam op de markt worden gebracht.”
3.8.
Sinds 2012 brengt [geïntimeerde] B.V. legnesten op de markt onder de naam [naam 6].
3.9.
Bij brief van 7 februari 2013 heeft [appellante] namens [appellante] c.s. de overeenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De overeenkomst is volgens [appellante] c.s. geëindigd per 7 mei 2013.
3.10.
Bij brief van 5 maart 2013 hebben [geïntimeerde] c.s. gereageerd op de brief van [appellante] c.s. van 7 februari 2013. [geïntimeerde] c.s. hebben in die brief verklaard dat zij de opzegging van [appellante] c.s. niet aanvaarden en dat zij nakoming verlangen van de tussen partijen gemaakte afspraken.
3.11.
Op de Eurotier beurs 2012 in Hannover heeft ieder van partijen een eigen stand bemand.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Het gaat in dit kort geding om het volgende. Op 20 april 2010 is een distributieovereenkomst getekend namens enerzijds [appellante] en [appellante] en anderzijds “[geïntimeerde] B.V.”. Bij brief van 7 februari 2013 hebben [appellante] c.s. de overeenkomst opgezegd per 7 mei 2013, dus met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. [geïntimeerde] c.s. hebben bij inleidende dagvaarding van 18 april 2013 [appellante] c.s. in kort geding gedagvaard en, samengevat, gevorderd dat [appellante] c.s. worden veroordeeld hun verplichtingen uit de overeenkomst van 20 april 2010 onverkort na te komen, op verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen, op straffe van een dwangsom, te verbeuren aan [geïntimeerde]. [appellante] c.s. richten zich daartegen in het principaal hoger beroep. [geïntimeerde] richt zich in het incidenteel hoger beroep tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij geen partij is bij de overeenkomst van 20 april 2010, zodat de vorderingen jegens haar niet toewijsbaar zijn (rechtsoverweging 4.12 van het bestreden vonnis).
4.2.
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, LJN: AE3437). In dit geval gaat het om de vordering tot nakoming van een distributie-overeenkomst. Uit de aard van die vordering volgt dat de partijen daarbij een spoedeisend belang hebben, ook in hoger beroep.
4.3.
De eerste grief van [appellante] c.s. ziet op de feitenvaststelling. Het hof heeft onder 2 met inachtneming van de in deze grief verwoorde stellingen aangegeven welke feiten vast staan. Daarnaast zal bij de beoordeling van het geschil voor zover nodig op de relevante feiten worden ingegaan. Bij verdere beoordeling van de grief hebben [appellante] c.s. geen belang.
4.4.
De tweede grief van [appellante] ziet op de maatstaf die de voorzieningenrechter aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. In rechtsoverweging 4.4. heeft de voorzieningenrechter overwogen:
“In beginsel kan een duurovereenkomst worden opgezegd door één van de partijen, echter de opzeggende partij zal wel een voldoende zwaarwegende grond dienen te hebben voor de opzegging.”
4.5.
Of, en zo ja onder welke voorwaarden, een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Het hof is, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854). De voorzieningenrechter heeft echter niet expliciet geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat, terwijl voor een dergelijk (mogelijk impliciet) oordeel ook geen motivering is gegeven. De grief slaagt daarom.
4.6.
De derde grief van [appellante] c.s. hangt met de tweede grief samen. In deze grief klagen [appellante] c.s. dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen of onvoldoende aandacht heeft besteed aan de belangen van [appellante] c.s. bij opzegging van de overeenkomst. Ook deze grief is gegrond. Gezien de hiervoor onder 4.5. geformuleerde maatstaf is de vraag of een duurovereenkomst opzegbaar is en zo ja, hoe en onder welke voorwaarden, onder meer afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling dienen daarom de omstandigheden te worden betrokken die door beide partijen naar voren zijn gebracht (waaronder de omstandigheden die zien op hun belang bij opzegging dan wel bij het voortduren van de overeenkomst). De voorzieningenrechter heeft niet kenbaar aandacht besteed aan de gevolgen van het voortduren van de overeenkomst voor [appellante] c.s. Daarom is ook deze grief gegrond.
4.7.
Aangezien de grieven 2 en 3 gegrond zijn, dient het hof - ingevolge de devolutieve werking van het hoger beroep - de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. opnieuw te beoordelen, waarbij ook de in eerste aanleg niet behandelde en de in eerste aanleg verworpen gronden voor de vordering dienen te worden betrokken. De overige grieven van [appellante] c.s. zullen bij deze beoordeling eveneens aan de orde komen.
4.8.
Ten eerste ligt dan de vraag voor of de partijen over de al dan niet opzegbaarheid van de distributie-overeenkomst iets zijn overeengekomen. [geïntimeerde] c.s. hebben, in ieder geval in eerste aanleg, aangevoerd dat uit artikel 1.5. volgt dat de overeenkomst uitsluitend kan worden opgezegd indien zij niet de gemiddelde jaarlijkse omzet halen zoals bedoeld in dat artikel. Hierin worden zij niet gevolgd. De overeenkomst is opgesteld door [persoon 2] (directeur van [geïntimeerde] c.s.) en [persoon 1] (boekhouder van [appellante] c.s.). De partijen hebben bij de totstandkoming en de redactie van de overeenkomst geen juridische bijstand genoten. Over de opzegbaarheid van de distributie-overeenkomst wordt in de schriftelijke overeenkomst niets bepaald. Uit artikel 1.5. kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] c.s. exclusief distributeur zouden zijn buiten Nederland, België en Duitsland, zolang de omzetdoelstelling zou worden gehaald, maar er zijn geen omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat de overeenkomst niet zou mogen worden opgezegd om ándere redenen dan een tekortschietende omzet. Het is gesteld noch gebleken dat de opzegbaarheid van de overeenkomst tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst is besproken. Uit die omstandigheden leidt het hof voorshands af dat de overeenkomst zó moet worden uitgelegd dat daarin geen regeling is gegeven voor de beëindiging ervan. Ook uit de wet vloeien geen bepalingen voort over de opzegbaarheid van de overeenkomst. Dan geldt dus het in rechtsoverweging 4.5. genoemde criterium.
4.9.
De overeenkomst is dus in beginsel opzegbaar. Het hof zal, gelet op de onder 4.5. weergegeven maatstaf, onderzoeken en beoordelen of de eisen van redelijkheid en bilijkheid meebrengen dat de onderhavige overeenkomst slechts kan worden opgezegd indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen en/of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.10.
Over de gronden voor opzegging, in samenhang met de gevolgen van de opzegging voor de beide partijen, wordt het volgende overwogen. [appellante] c.s. hebben om te beginnen aan de opzegging ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] c.s. hun, in strijd met de overeenkomst, met het [naam 6] concurrentie aandoen op hun eigen (Europese) markt. [geïntimeerde] c.s. hebben daartegenover onder meer aangevoerd dat het hun ingevolge de overeenkomst vrij staat om hun eigen nest te ontwikkelen en op de markt te brengen.
4.11.
Over de bedoeling van de artikelen 2 en 3 in de overeenkomst heeft [persoon 1] schriftelijk verklaard (productie 12 in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] c.s.) dat de partijen voor ogen hadden dat artikel 2 ziet op de bestaande markt voor [appellante] nesten, waaronder in ieder geval de Europese markt, en dat artikel 3 ziet op niet-Europese markten (zoals Zuid-Amerika, de Verenigde Staten of Azië) waarop de [appellante] nesten niet werden verkocht. Deze verklaring wordt ondersteund door de e-mail (productie 18 bij appeldagvaarding) van [persoon 2] van 16 april 2010 aan [persoon 1]
(“Punt 3.2. gaat over het punt dat eventueel lokaal ingekocht moet gaan worden om in die markt een kans te hebben; dit doet niet af aan de omzet richting [appellante] want in dit zijn allemaal nieuwe markten. (waar we ook alleen maar een kans maken door lokaal aanwezig te zijn”).
4.12.
[geïntimeerde] c.s. hebben aangevoerd dat zij conform het bepaalde in artikel 2 van de overeenkomst aan [appellante] c.s. hebben gevraagd of zij interesse hadden in het ontwikkelen van een nieuw nest, namelijk per e-mail van 23 oktober 2012 van [persoon 4] (werkzaam bij [geïntimeerde] B.V) aan [appellante]. De tekst van deze e-mail luidt:
“Zoals begin deze maand besproken hebben ze van [persoon 3] aangegeven dat de bestaande nesten te duur zijn voor de Braziliaanse markt. Het nest in de huidige vorm is goed en op het eerste project werkt het naar behoren alleen merken ze dat ze (ivm de prijs) moeilijk tegen de concurrenten in de markt op kunnen.
Ik heb twee weken geleden gesproken met de persoon van [persoon 3] die verantwoordelijk is voor de verkoop van de nesten in Brazilië. Hij heeft aangegeven dat het nest 25% tot 30% goedkoper moet zijn om mogelijk een serieuze speler op deze markt te kunnen worden. (…) De vraag van hem is concreet of je de mogelijkheid ziet om het nest 25% tot 30% goedkoper aan te kunnen bieden. Wellicht aan de ene kant door wijzigingen aan het bestaande nest door te voeren en aan de andere kant om wellicht met minder marge genoegen te nemen.
Graag verneem ik op korte termijn wat de mogelijkheden zijn.”
4.13.
Bij e-mail van 27 oktober 2012 heeft [persoon 4] hierover aan [appellante] gemaild:
“Ik heb je deze week een aantal keren geprobeerd te bellen zowel op kantoor als ook op je mobiele telefoon. Helaas zonder resultaat.
Begin deze week heb ik je een mail gestuurd met een vraag over de prijzen voor de legnesten in Brazilië.
Ik zou graag uiterlijk maandagmorgen een antwoord willen hebben op de vraag of je de nesten voor Brazilië 25% tot 30% goedkoper aan kunt bieden.
Als ik niets van je verneem ga ik er vanuit dat het niet mogelijk is of dat er vanuit jullie geen interesse bestaat om hierover na te denken.”
4.14.
[geïntimeerde] c.s. hebben aangevoerd dat zij - aangezien antwoord van [appellante] c.s. is uitgebleven - ingevolge artikel 3 van de overeenkomst gerechtigd waren om vervolgens een eigen legnest te ontwikkelen. Volgens de overeenkomst, zo stellen [geïntimeerde] c.s., geldt geen beperking voor de markten en de landen waarop [geïntimeerde] dit [naam 6]-nest mag aanbieden.
4.15.
Het hof volgt [geïntimeerde] c.s. hierin niet. Gezien de bewoordingen van de e-mails van [persoon 4], waarin expliciet wordt gesteld dat het gaat om legnesten voor de Braziliaanse markt, ging het hier om een nest dat bestemd was voor een lokale markt als bedoeld in artikel 3 van de overeenkomst. De strekking van de overeenkomst, zo blijkt ook uit de e-mail van [persoon 2] van 16 april 2010, is dat het [geïntimeerde] c.s vrij staat eigen legnesten voor dergelijke markten te ontwikkelen (
‘dit doet niet af aan de omzet richting [appellante]’). [appellante] c.s. hebben de emails dan ook zo mogen begrijpen dat het zou gaan om het ontwikkelen van een nest voor de Braziliaanse markt.
4.16.
[appellante] c.s. behoefden dus niet te begrijpen dat [geïntimeerde] c.s. haar vroegen een nest te ontwikkelen voor de Europese markt. Voorshands acht het hof het niet aannemelijk dat de partijen bij de overeenkomst voor ogen hebben gehad dat [geïntimeerde] c.s. onder eigen naam een nest voor de Europese markt zou ontwikkelen dat zou concurreren met de [appellante] nesten. Het is op voorhand bepaald onaannemelijk dat een producent akkoord zou gaan met een exclusieve distributie-overeenkomst waarbij het de distributeur tevens vrij zou staan om concurrerende producten op dezelfde markt te brengen, te meer als deze zijn afgeleid van het product van de producent. Bovendien is de achtergrond van de overname van [appellante] door [geïntimeerde] geweest dat er sprake was van een conflict tussen [appellante] c.s. en de belanghebbenden in [appellante] ([naam dochter]) over het buiten [appellante] c.s. om ontwikkelen van een nest door [appellante]. [appellante] c.s. wenste invloed op die ontwikkeling te hebben. Ook tegen die achtergrond kan, zeker in het beperkte kader van dit kort geding, niet worden aangenomen dat [appellante] c.s. akkoord zijn gegaan met concurrerende activiteiten, door [geïntimeerde], op de eigen Europese markt. Dat dit niet de bedoeling was, volgt ook wel uit de e-mail van 16 april 2010 van [persoon 2] aan [persoon 1] (
‘dit doet niet af aan de omzet richting [appellante]’).
4.17.
Het hof is voorshands van oordeel dat het [naam 6] nest concurreert met het [appellante] nest. [geïntimeerde] c.s. biedt het [naam 6] nest aan op haar website voor dezelfde toepassingen als de [appellante] nesten. Daarbij is niet in geschil dat het [naam 6] nest goedkoper is. Dat is voorshands voldoende voor het oordeel dat van een concurrerend product sprake is. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of sprake is van slaafse nabootsing, zoals [appellante] stelt, maar [geïntimeerde] c.s. betwisten. Dat punt kan daarom in het midden blijven. Deze concurrentie met het [naam 6] is naar het oordeel van het hof een voldoende grond voor opzegging van de duurovereenkomst. Daarnaast staat wel vast dat dit conflict niet alleen een zakelijk conflict betreft maar ook een familieconflict, dat aan de heer en mevrouw [appellante] veel spanning bezorgt. In een geval als dit, waarin de door [geïntimeerde] c.s. in weerwil van de samenwerkingsovereenkomst aan [appellante] c.s. aangedane concurrentie centraal staat, brengen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, anders dan [geïntimeerde] c.s. aanvoeren, niet mee dat [appellante] c.s. in verband met de eventuele afhankelijkheid van [geïntimeerde] c.s. van de overeenkomst dan wel in verband met investeringen hunnerzijds, een zwaarwegende grond voor de opzegging dienden te hebben. Onder die omstandigheden stond het hun vrij de distributie-overeenkomst, die immers in beginsel opzegbaar is, op te zeggen. Onder de genoemde omstandigheden konden zij ook met een opzegtermijn van drie maanden volstaan en waren zij niet tot schadevergoeding gehouden.
4.18.
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het bewijsaanbod van de partijen voorbij.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat grieven 2 en 3 slagen en dat grief 1 geen verdere behandeling behoeft. Ook grief 4 - die inging op de uitleg van de overeenkomst - slaagt. Grief 6 kan bij gebrek aan belang onbesproken blijven. Grief 7 slaagt. De door de kantonrechter niet behandelde of verworpen gronden voor de vordering kunnen niet tot toewijzing leiden. De slotsom is dan ook dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van [geïntimeerde] c.s. zullen worden afgewezen. Ook bij de behandeling van grief 8 heeft [appellante] c.s. dan geen belang.
4.20.
De vorderingen van [geïntimeerde] c.s. zullen worden afgewezen omdat [appellante] c.s. de distributie-overeenkomst mochten opzeggen zoals zij hebben gedaan. Bij de behandeling van haar grief in het incidentele hoger beroep heeft [geïntimeerde] dan geen belang.

5.Slotsom

5.1.
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] c.s. in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] c.s. zullen worden vastgesteld op € 589,00 wegens griffierecht en € 816,00 wegens salaris advocaat. De kosten voor de procedure in hoger beroep (het principaal en het incidenteel hoger beroep tezamen) aan de zijde van [appellante] c.s. zullen worden vastgesteld op € 76,71 wegens explootkosten, € 683,00 wegens griffierecht en € 3.129,00 (3,5 punten x tarief € 894,00) wegens salaris advocaat.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
vernietigt het vonnis van voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht, van 5 juni 2013 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] c.s. af;
in het incidenteel hoger beroep
verwerpt het hoger beroep;
in het principaal en incidenteel hoger beroep
veroordeelt [geïntimeerde] c.s. in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 589,00 voor verschotten en op € 816,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 759,71 voor verschotten en op € 3.129,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, L.F. Wiggers-Rust en A.E.B. ter Heide, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2014.