ECLI:NL:GHARL:2014:7235

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
200.152.847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegankelijkheid tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met psychosociale problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de aanvraag van [appellante] voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Overijssel had eerder, op 15 juli 2014, het verzoek van [appellante] afgewezen. Het hof bekrachtigde deze beslissing, maar erkende dat de schulden van [appellante] voortkwamen uit psychosociale problematiek. Het hof oordeelde dat, hoewel [appellante] in het verleden onder invloed van haar ex-partner [vader] stond, zij thans niet voldoende bewijs had geleverd dat zij haar situatie onder controle had gekregen. De schuldenlast van [appellante] bedroeg € 18.766,51, met significante schulden aan het CJIB en de Belastingdienst. Het hof concludeerde dat [appellante] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar schulden te goeder trouw waren ontstaan, vooral gezien haar gebrek aan zorgvuldigheid in het beheer van haar financiën en het niet tijdig openen van post. Het hof erkende echter dat de omstandigheden die tot haar schulden hebben geleid, deels te maken hadden met haar psychische toestand, maar was van mening dat er nog geen voldoende stabiele situatie was om haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof gaf aan dat [appellante] in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen zodra zij haar problemen beter onder controle heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.847
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 156125)
arrest van de eerste civiele kamer van 18 september 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante, hierna: [appellante],
advocaat: mr. T. Șeker.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 juli 2014 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 22 juli 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende haar toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven met bijlagen van mr. Șeker van 27 augustus 2014 en 8 september 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2014, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. Voorts is verschenen
J. Tichelman, beschermingsbewindvoerder.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante], geboren op [geboortedatum], is een gescheiden, alleenstaande vrouw. Zij is moeder van twee kinderen, [kind 1] (geboren op [geboortedatum]) en [kind 2] (geboren op [geboortedatum]). [kind 1] woont sinds 2012 bij haar vader (hierna: [vader]), van wie [appellante] in 2003 is gescheiden. [kind 2] woont bij [appellante]. [appellante] woonde van 2012 tot 2013 in bij haar moeder. Vanaf 2013 woont zij zelfstandig. De totale schuldenlast van [appellante] bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 18.766,51, waaronder schulden aan het CJIB van € 3.585,- en aan de Belastingdienst van € 3.996,-. [appellante] ontvangt een WW-uitkering van € 614,57 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Bij beschikking van 14 november 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel een bewind ingesteld over de gelden en goederen die aan [appellante] (zullen) toebehoren en de Stadsbank Oost Nederland benoemd tot bewindvoerder. Sinds januari 2014 ontvangt [appellante] € 300,- kinderalimentatie per maand.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, met name ten aanzien van de schulden aan het CJIB, te goeder trouw is geweest. De rechtbank heeft voorts het beroep van [appellante] op de in artikel 299 lid 3 Fw genoemde hardheidsclausule niet gehonoreerd.
3.3
[appellante] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stelt dat
[vader], die volgens haar lijdt aan diverse persoonlijkheidsstoornissen, na hun echtscheiding haar leven is blijven beheersen en haar is blijven domineren; dat kwam mede doordat zij van 2004 tot 2012 een woning huurde van [vader]. Nadat [kind 1] in 2012 bij [vader] is gaan wonen heeft [vader] [kind 1] tegen haar opgezet. Dit heeft geleid tot een contactbreuk tussen haar en [kind 1], hetgeen voor [appellante] veel stress en psychische klachten heeft opgeleverd. Zij had niet meer de geestelijke kracht om haar administratie bij te houden. Gedurende ongeveer een jaar (het jaar 2012) heeft zij haar post niet geopend en ging alles langs haar heen, waardoor de schulden aan het CJIB zijn ontstaan. [appellante] was in de veronderstelling dat voor de scooter, die lange tijd gedemonteerd in de schuur stond, geen verzekering hoefde te worden afgesloten. Sinds eind 2012 staat die scooter bij de RDW als vernietigd geregistreerd. Andere boetes betroffen het niet tijdig laten keuren van haar auto, die zij eind 2013 heeft verkocht. De schuld aan het CJIB betreft enkel boetes voor de scooter en de auto, welke boetes door het uitblijven van betaling steeds zijn verhoogd. Sinds 2013 is zij bevrijd van haar afhankelijke positie van [vader]. Eind 2012 heeft zij zich voor het eerst tot de Stadsbank gewend, vervolgens heeft zij (nadat zij had ervaren dat zij er alleen toch niet uitkwam) zich medio 2013 opnieuw bij de Stadsbank gemeld, die op 5 augustus 2013 advies heeft uitgebracht. Kort daarna is budgetbeheer gestart en sinds november 2013 staan haar goederen onder bewind. Vanaf 2011 gebruikt zij kalmeringsmiddelen in verband met psychische klachten. Zij heeft haar klachten onderschat en heeft, om daarin afleiding te zoeken, doorgewerkt. De rechtbank heeft in haar oordeel dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan onvoldoende oog gehad voor haar persoonlijke situatie. Zij doet voorts een beroep op de hardheidsclausule. Zij staat niet langer onder de invloed van [vader] en is bovendien weerbaarder geworden. Daarmee stelt zij dat zij de omstandigheden die tot het ontstaan en het onbetaald laten van de schulden hebben geleid, thans onder controle heeft gekregen. Zij kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, aldus [appellante].
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Op de schuldenlijst van [appellante] staat een schuld aan het
CJIB. Vaststaat dat deze schuld is ontstaan door aan haar opgelegde boetes in verband met het houden van een onverzekerde scooter en een niet tijdig APK-gekeurde auto. Omdat zij in 2012 als gevolg van een emotioneel instabiele periode gedurende ongeveer een jaar haar post niet heeft geopend, is deze schuld ontstaan en opgelopen. Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de schuld aan het CJIB geen verwijt te maken valt en dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan.
3.5
[appellante] heeft voorts een schuld aan de Belastingdienst van € 3.951,-, betreffende de terugvordering van aan haar in 2011 uitbetaalde kinderopvangtoeslag en huurtoeslag. Naar het oordeel van het hof wist [appellante], dan wel behoorde zij te weten, dat zij in verband met de hoogte van haar inkomen in 2011 geen recht meer had op genoemde toeslagen. [appellante] had moeten zorgdragen voor tijdige stopzetting van de uitbetaling van de genoemde toeslagen aan haar, dan wel de desbetreffende bedragen moeten reserveren voor de terugbetaling daarvan. Nu zij daaraan niet heeft voldaan is zij naar het oordeel van het hof ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de daaruit voortgekomen schuld aan de Belastingdienst niet te goeder trouw.
3.6
Op grond van het voorgaande kan [appellante] naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.7
[appellante] heeft een beroep gedaan op toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule, waarbij zij stelt dat zij, ondanks het gebrek aan goede trouw ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden, toch kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat zij niet meer onder invloed van [vader] staat, zij ook weerbaarder is geworden en haar zaken thans op orde heeft. Anders dan de rechtbank acht het hof aannemelijk dat de door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelichte, voor haar zeer heftige gebeurtenissen in 2012, waarbij haar dochter met haar heeft gebroken, bij haar een zodanige psychosociale problematiek heeft veroorzaakt dat (een groot deel van) haar schuldenlast daardoor is ontstaan. Uit de schuldenlijst blijkt al dat zij voorafgaand aan die periode, ondanks een behoorlijke inkomensdaling na haar scheiding in 2003, geen schulden heeft laten ontstaan. Zij had haar uitgavenpatroon goed aangepast aan haar verminderde inkomsten. Dat evenwicht is verstoord geraakt in 2012, het jaar waarin [appellante] in verband met haar psychische problemen alles op zijn beloop heeft gelaten. Deze periode heeft zij thans achter zich gelaten. Sinds medio 2013 ontvangt zij hulp van de stadsbank en een beschermingsbewindvoerder en zijn haar inkomsten en uitgaven weer in evenwicht. Het voorgaande brengt met zich dat sprake kan zijn van toepassing van de hardheidsclausule zodra voldoende aannemelijk is dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van haar schulden onder (voldoende bestendige) controle heeft gekregen.
Hoewel het hof de motivatie van [appellante] om een nieuw begin te maken aannemelijk acht, hetgeen ook bevestigd wordt door de omstandigheden dat zij hulp van de beschermingsbewindvoerder heeft ingeroepen en dat zij al ruim anderhalf jaar geen schulden meer heeft laten ontstaan, alsmede door haar sterke motivatie om te werken, acht het hof thans nog onvoldoende aannemelijk dat [appellante] die omstandigheden (voldoende) onder controle heeft gekregen. Zoals uit het door haar overgelegde medisch journaal blijkt, heeft [appellante] haar huisarts nog recent, op 23 juni 2014, verzocht om medicatie voor te schrijven ‘om gelukkig te worden’. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat de huisarts dat verzoek heeft afgewezen en haar heeft aangeraden psychische hulp te zoeken. Zij heeft voorts verklaard daarmee ook daadwerkelijk aan de slag te willen gaan, maar eerst de toelating tot de schuldsaneringsregeling te hebben willen regelen. Vooralsnog heeft zij dus nog geen psychische hulp, maar zet zij wel in op werk. Gelet daarop, op de aard en de ernst van de psychosociale problemen, het feit dat – zoals [appellante] ter zitting heeft verklaard – zij [kind 1] nog steeds niet ziet en zich thans nieuwe problemen met betrekking tot [kind 1] voordoen, en ten slotte in aanmerking genomen de verklaring van [appellante] dat zij eerder afleiding zocht in werk en daardoor haar problemen niet goed kon verwerken, is het hof thans nog niet overtuigd van een voldoende stabiele situatie.
Het hof merkt op dat [appellante], wanneer zij haar problemen gedurende langere tijd onder controle zal hebben, hetgeen bij voorkeur moet blijken uit de verklaring van een huisarts, psycholoog of andere hulpverlener, een nieuw verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in kan dienen.
3.8
Het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 juli 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, H.L. Wattel en A.S. Gratama, en is op 18 september 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.