[appellante] heeft een beroep gedaan op toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule, waarbij zij stelt dat zij, ondanks het gebrek aan goede trouw ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden, toch kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat zij niet meer onder invloed van [vader] staat, zij ook weerbaarder is geworden en haar zaken thans op orde heeft. Anders dan de rechtbank acht het hof aannemelijk dat de door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelichte, voor haar zeer heftige gebeurtenissen in 2012, waarbij haar dochter met haar heeft gebroken, bij haar een zodanige psychosociale problematiek heeft veroorzaakt dat (een groot deel van) haar schuldenlast daardoor is ontstaan. Uit de schuldenlijst blijkt al dat zij voorafgaand aan die periode, ondanks een behoorlijke inkomensdaling na haar scheiding in 2003, geen schulden heeft laten ontstaan. Zij had haar uitgavenpatroon goed aangepast aan haar verminderde inkomsten. Dat evenwicht is verstoord geraakt in 2012, het jaar waarin [appellante] in verband met haar psychische problemen alles op zijn beloop heeft gelaten. Deze periode heeft zij thans achter zich gelaten. Sinds medio 2013 ontvangt zij hulp van de stadsbank en een beschermingsbewindvoerder en zijn haar inkomsten en uitgaven weer in evenwicht. Het voorgaande brengt met zich dat sprake kan zijn van toepassing van de hardheidsclausule zodra voldoende aannemelijk is dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van haar schulden onder (voldoende bestendige) controle heeft gekregen.
Hoewel het hof de motivatie van [appellante] om een nieuw begin te maken aannemelijk acht, hetgeen ook bevestigd wordt door de omstandigheden dat zij hulp van de beschermingsbewindvoerder heeft ingeroepen en dat zij al ruim anderhalf jaar geen schulden meer heeft laten ontstaan, alsmede door haar sterke motivatie om te werken, acht het hof thans nog onvoldoende aannemelijk dat [appellante] die omstandigheden (voldoende) onder controle heeft gekregen. Zoals uit het door haar overgelegde medisch journaal blijkt, heeft [appellante] haar huisarts nog recent, op 23 juni 2014, verzocht om medicatie voor te schrijven ‘om gelukkig te worden’. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat de huisarts dat verzoek heeft afgewezen en haar heeft aangeraden psychische hulp te zoeken. Zij heeft voorts verklaard daarmee ook daadwerkelijk aan de slag te willen gaan, maar eerst de toelating tot de schuldsaneringsregeling te hebben willen regelen. Vooralsnog heeft zij dus nog geen psychische hulp, maar zet zij wel in op werk. Gelet daarop, op de aard en de ernst van de psychosociale problemen, het feit dat – zoals [appellante] ter zitting heeft verklaard – zij [kind 1] nog steeds niet ziet en zich thans nieuwe problemen met betrekking tot [kind 1] voordoen, en ten slotte in aanmerking genomen de verklaring van [appellante] dat zij eerder afleiding zocht in werk en daardoor haar problemen niet goed kon verwerken, is het hof thans nog niet overtuigd van een voldoende stabiele situatie.
Het hof merkt op dat [appellante], wanneer zij haar problemen gedurende langere tijd onder controle zal hebben, hetgeen bij voorkeur moet blijken uit de verklaring van een huisarts, psycholoog of andere hulpverlener, een nieuw verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in kan dienen.