Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
dat het Gerechtshof, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep vernietigt en opnieuw recht doende in naam [des Konings; hof] in hoger beroep:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de appellant, een man, vordert dat de vrouw, de geïntimeerde, inboedelgoederen aan hem afstaat. De goederen zijn in het bezit van de vrouw, maar de man stelt dat hij de eigenaar is. De voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel heeft in een eerder vonnis op 1 mei 2014 geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor het eigendom van de man, en heeft de vordering afgewezen. De man is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
In het hoger beroep heeft de man zijn vordering herhaald en verzocht om de vrouw te veroordelen tot afgifte van de goederen, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoet. De vrouw heeft echter betwist dat de man de eigenaar van de goederen is en stelt dat deze aan haar zijn geschonken. Het hof heeft overwogen dat de man, als eiser, de bewijslast heeft om zijn eigendom aan te tonen, vooral omdat de vrouw houder is van de goederen. Het hof concludeert dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn eigendom te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de man verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De man wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 894,- voor salaris van de advocaat en € 308,- voor griffierecht. Het hof wijst het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2014 door de drie rechters van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.