ECLI:NL:GHARL:2014:7083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
200.141.509-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkrachtvergelijking na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na de beëindiging van een affectieve relatie tussen de partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de man te verplichten tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee kinderen, geboren in 2009 en 2010. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een lagere bijdrage moest betalen dan de vrouw had verzocht. De vrouw ging hiertegen in beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de netto besteedbare inkomens van beide ouders en de behoefte van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 424,-- per maand bedraagt, wat neerkomt op € 212,-- per kind per maand. De draagkracht van de man werd berekend op basis van zijn netto besteedbare inkomen, waarbij het hof rekening hield met de nieuwe richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen.

De man had een draagkracht van € 200,-- per maand in de eerste periode en € 358,-- per maand in de tweede periode. Na een zorgkorting van 15% werd de uiteindelijke bijdrage die de man moest betalen vastgesteld op € 53,-- per kind per maand voor de periode van 9 april 2013 tot 1 oktober 2014, en € 83,50 per kind per maand vanaf 1 oktober 2014. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de man verplicht tot het betalen van de vastgestelde bedragen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.509/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126375/FA RK 13-595)
beschikking van de familiekamer van 9 september 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat voorheen: mr. M. Th. E. Snelders, kantoorhoudend te Dieren,
thans zonder bijstand van een advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 31 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Snelders van 13 februari 2014 met bijlage, ingekomen op 17 februari 2014;
- een brief van mr. Snelders van 28 februari 2014 met bijlage, ingekomen op 3 maart 2014;
- een journaalbericht namens mr. Hofstra van 4 maart 2014 met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2014.
2.2
Namens de man is geen verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - in mei 2012 verbroken - affectieve relatie tussen partijen zijn [in 2009] [kind 1] (verder te noemen: [kind 1]) en [in 2010] [kind 2] (verder te noemen: [kind 2]) geboren. De man heeft de kinderen erkend.
De vrouw is van rechtswege met het gezag over [kind 1] en [kind 2] belast.
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 9 april 2013 heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat de man gehouden is om aan haar met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]
te betalen van € 300,-- per kind per maand.
3.3
De man heeft zich tegen het inleidende verzoek van de vrouw verweerd.
3.4
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man met ingang van 9 april 2013 tot 1 september 2014 een bedrag van € 26,50 per kind per maand en vanaf 1 september 2014 een bedrag van € 41,50 per kind per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn versterken - te voldoen aan de vrouw.
3.5
Bij beroepschrift heeft de vrouw het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar
bij voorraad, te bepalen dat de beschikking waarvan beroep (het hof begrijpt: voor zover het betreft de kinderalimentatie) wordt vernietigd en opnieuw te beslissen dat de man over de periode van 9 april 2013 tot 1 september 2014 een bedrag verschuldigd is van € 72,-- per kind per maand en vanaf 1 september 2014 een bedrag van € 94,-- per kind per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2].
4.2 De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
27 november 2013. De grieven zien op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man en meer specifiek op het inkomen van de man.

5.De motivering van de beslissing

De ingangsdatum
5.1
Het hof zal met betrekking tot de ingangsdatum van een eventuele alimentatie-verplichting de rechtbank volgen en derhalve uitgaan van de ingangsdatum genoemd in de beschikking waarvan beroep, zijnde 9 april 2013, nu partijen hiertegen niet hebben gegriefd.
De behoefte van de kinderen
5.2
Nu de ingangsdatum van de vastgestelde kinderbijdrage gelegen is na 1 januari 2013, gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van de uitgangspunten en de nieuwe rekenwijze zoals deze zijn neergelegd in de sinds 1 januari 2013 geldende richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen. De maatstaf is het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) ten tijde van de samenleving vermeerderd met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan wordt de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen vastgesteld. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
5.3
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte voor de berekening van het NBI van de man heeft gerekend met de door de man overgelegde draagkrachtberekening, nu hierin een correctie wegens teveel genoten ouderschapsverlof is opgenomen en geen rekening is gehouden met de eindejaarsuitkering van de man.
5.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat partijen in mei 2012 (definitief) uit elkaar zijn gegaan.
5.5
Het hof is - met de vrouw - van oordeel dat voor de bepaling van het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen aansluiting dient te worden gezocht bij zijn jaaropgave over het jaar 2011. De jaaropgave 2012 sluit niet aan bij de inkomenssituatie van partijen ten tijde van het uiteengaan, nu er vanaf juli 2012 op het salaris van de man correcties hebben plaatsgevonden die in mei 2012 en in de periode daaraan voorafgaand nog niet aan de orde waren. Ten tijde van het uiteengaan van partijen behoorde het volledige inkomen van de man, inclusief zijn (eventuele) eindejaarsuitkering, zoals opgenomen in de jaaropgave 2011, tot het gezinsinkomen. Uitgaande van de jaaropgave 2011, waaruit blijkt dat de man een inkomen had van € 30.972,-- bruto per jaar, bedroeg het NBI van de man
€ 1.933,-- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen € 497,-- per maand bedroeg. Uit de overgelegde stukken blijkt dat partijen in 2011 aanspraak konden maken op een kindgebonden budget van € 122,-- per maand.
5.6
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het netto gezinsinkomen van partijen, vermeerderd met het kindgebonden budget, op een bedrag van (€ 1.933,-- + € 497,-- +
€ 122,-- =) € 2.552,-- per maand. Uit voornoemd gezinsinkomen volgt dat de kosten van de kinderen op € 569,-- per maand gesteld kunnen worden. Op dit bedrag dient in mindering te worden gebracht het bedrag aan kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
De vrouw kan gezien (alleen) haar inkomen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] een kindgebonden budget van € 123,-- per maand ontvangen. Dit betekent dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] kan worden vastgesteld op een bedrag van € 446,-- per maand, zijnde € 223,-- per kind per maand. Nu de vrouw zich echter op het standpunt heeft gesteld dat de (totale) behoefte van de kinderen € 424,-- per maand bedraagt, zal ook het hof, daar dit bedrag de bovengrens van de rechtsstrijd vormt, hiervan uitgaan. Het hof stelt de behoefte van de kinderen dan ook vast op een bedrag van € 424,-- per maand, zijnde € 212,-- per kind per maand.
5.7
Uitgangspunt in de nieuwe richtlijnen is dat het eigen aandeel in de kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Nu de ingangsdatum van de vaststelling van de kinderalimentatie na 1 april 2013 ligt, dient (ook) de draagkracht te worden berekend volgens de nieuwe richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen. Het bedrag aan draagkracht wordt volgens deze nieuwe richtlijnen vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud.
De draagkracht van de man
5.8
Het bedrag aan draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x (NBI - (0,3 NBI + 850)). Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
Het inkomen van de man
5.9
Uit de stukken blijkt dat de man over de periode van juni 2009 tot april 2013 (voor [kind 1] én [kind 2]) gedeeltelijk doorbetaald ouderschapsverlof heeft genoten gedurende één dag per week, maar dat er over de periode van juni 2009 tot juni 2012 door een administratieve fout geen inhouding op het salaris van de man heeft plaatsgevonden. De korting op het salaris van de man van € 457,70 per maand vindt alsnog plaats over de periode van 1 juli 2012 tot 1 oktober 2014. Daar tegenover staat een verrekening vergoeding ouderschapsverlof van € 132,09 en de vaste vergoeding van € 320,39. Het hof zal met het voorgaande rekening houden bij de berekening van het NBI van de man van 9 april 2013 tot 1 oktober 2014 (periode 1). Het hof is, met de vrouw, van oordeel dat hiervoor aansluiting dient te worden gezocht bij de salarisstroken van de man over de maanden juni 2013 tot en met augustus 2013, nu de jaaropgave 2012 niet representatief is voor de inkomenssituatie van de man vanaf april 2013. In de jaaropgave 2012 is immers slechts voor een deel, vanaf juli 2012, rekening gehouden met de korting op het salaris van de man. De vrouw heeft in haar berekening van het NBI van de man nog rekening gehouden met een bedrag van € 1.575,-- aan inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Echter, vanaf 2013 houdt de werkgever geen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW meer in. De vrouw heeft kennelijk de door de werkgever van de man betaalde nominale ZKV-premie willen meenemen. Deze rechtstreeks aan de ziektekostenverzekeraar betaalde premie maakt echter onderdeel uit van het forfaitaire bedrag van € 850,-- voor de kosten van levensonderhoud en is derhalve ten onrechte door de vrouw meegenomen als inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
5.1
Vanaf 1 oktober 2014 (periode 2), wanneer de man niet meer op zijn salaris wordt gekort, zal het hof aansluiting zoeken bij de door de man overgelegde salarisberekening over de maand september 2014.
5.11
Het hof zal in beide periodes rekening houden met de door de man (te) ontvangen eindejaarsuitkering.
5.12
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening blijkt dat de man over de periode vanaf 9 april 2013 tot 1 oktober 2014 (periode 1) een NBI van (afgerond) € 1.621,-- per maand heeft. Op basis van de nieuwe richtlijnen berekent het hof de draagkracht van de man per 9 april 2013 op 70% x (€ 1.621,-- - (0,3 x € 1.621,-- + € 850,--)) = (afgerond) € 200,-- per maand.
5.13
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening blijkt dat de man over de periode vanaf 1 oktober 2014 (periode 2) een NBI van (afgerond) € 1.828,-- per maand heeft.
Op basis van de nieuwe richtlijnen berekent het hof de draagkracht van de man per 1 oktober 2014 op 70% x (€ 1.828,-- - (0,3 x € 1.828,-- + € 850,--)) = (afgerond) € 301,-- per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel van € 57,-- per maand, derhalve € 358,-- per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.14
Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de vrouw € 1.824,-- per maand bedraagt, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Op basis van de nieuwe richtlijnen berekent het hof, evenals de rechtbank, de draagkracht van de vrouw per 9 april 2013 op 70% x (€ 1.824,-- (0,3 x € 1.824 + € 850,--)) = (afgerond) € 298,-- per maand.
De draagkrachtvergelijking
5.15
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.6 is overwogen, stelt het hof de behoefte
van [kind 1] en [kind 2] vast op een bedrag van € 424,-- per maand, zijnde € 212,-- per kind per maand. Aangezien de totale draagkracht van de vrouw en de man groter is dan de totale behoefte van [kind 1] en [kind 2], zal het hof het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt dan in de periode vanaf 9 april 2013 tot 1 oktober 2014 (periode 1): € 200,-- / € 498,-- x € 424,-- = (afgerond) € 170,--.
Het eigen aandeel van de man bedraagt dan in de periode vanaf 1 oktober 2014 (periode 2):
€ 358,-- / € 656,-- x € 424,-- = (afgerond) € 231,--.
De zorgkorting
5.16
Ten aanzien van de zorgkorting overweegt het hof als volgt. Uitgangspunt is dat de kosten van de zorgregeling worden bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind zijn hoofdverblijf niet heeft. De zorgkosten worden uitgedrukt in een percentage van de behoefte.
5.17
De rechtbank heeft, uitgaande van de (voorlopig) vastgestelde zorgregeling van eens per drie weken op zaterdag of zondag van 12.00 uur tot 17.00 uur, rekening gehouden met 15% zorgkorting. Nu partijen hiertegen niet hebben gegriefd, zal ook het hof van dit percentage uitgaan. Aangezien de behoefte van [kind 1] en [kind 2] € 424,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van (afgerond) € 64,--.

6.De slotsom

6.1
Gelet op het voorgaande, stelt het hof de draagkracht van de man over de periode vanaf 9 april 2013 tot 1 oktober 2014 (periode 1) vast op een bedrag van (€ 170,-- - € 64,-- =)
€ 106,-- per maand, zijnde € 53,-- per kind per maand.
Over de periode vanaf 1 oktober 2014 (periode 2) stelt het hof de draagkracht van de man vast op een bedrag van (€ 231,-- - € 64,-- =) € 167,-- per maand, zijnde 83,50 per kind per maand. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 november 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 9 april 2013 tot 1 oktober 2014 (periode 1) een bedrag van € 53,-- per kind per maand en vanaf 1 oktober 2014 (periode 2) een bedrag van € 83,50 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], geboren [in 2009], en [kind 2], geboren [in 2010], de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.D.S.L. Bosch en
mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
9 september 2014 in bijzijn van de griffier.