ECLI:NL:GHARL:2014:7076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
200.145.605-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [kind]. De vader van [kind] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 21 januari 2014 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De vader verzocht het hof om de machtiging te wijzigen, zodat [kind] overdag in een zorginstelling verblijft en 's avonds naar hem terugkeert.

Het hof heeft in zijn overwegingen de situatie van [kind] en de argumenten van de vader zorgvuldig gewogen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking en de noodzaak van de uithuisplaatsing, die voortvloeit uit de ernstige beperkingen van [kind] en de zorg die hij nodig heeft. De vader stelt dat hij in staat is om voor [kind] te zorgen, maar het hof concludeert dat de huidige situatie bij de zorginstelling de beste optie is voor de ontwikkeling en veiligheid van [kind].

De vader heeft in het verleden niet adequaat gereageerd op de hulpverlening en heeft een schuld opgebouwd bij de zorginstelling. Het hof oordeelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het in het belang van [kind] is om de machtiging te verlengen. De vader heeft recht op contact met [kind], maar het hof benadrukt dat de huidige zorgstructuur essentieel is voor de ontwikkeling van [kind].

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter en wijst het de verzoeken van de vader af. De beslissing is genomen in het belang van [kind], die zich in een veilige omgeving bevindt en zich positief ontwikkelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.605/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/102180/ FA RK 13-3134)
beschikking van de familiekamer van 9 september 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W. Brouwer, kantoorhoudend te Assen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 april 2014, is de vader
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] niet gedurende de gehele dag en nacht plaatsvindt, maar dat [kind] overdag in [zorginstelling] verblijft en 's avonds naar zijn vader gaat en de volgende morgen weer teruggaat naar [zorginstelling].
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 mei 2014, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 29 april 2014 een brief van 28 april 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland, locatie Groningen, (verder te noemen: de raad) met bijlagen;
- op 13 juni 2014 een journaalbericht van 12 juni 2014 van mr. Brouwer met bijlagen;
- op 1 juli 2014 een brief van 30 juni 2014 van de stichting met bijlage.
2.4
[persoonlijk begeleider] (de persoonlijk begeleider van [kind]) heeft op het aan [kind] toegezonden formulier bij kinderverhoor, ingekomen ter griffie van het hof op 28 mei 2014, aangegeven dat [kind] ernstig verstandelijk beperkt is, niet kan praten en dus ook zijn mening niet kan geven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2014 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en tevens bijgestaan door de heer [tolk], tolk in de Arabische taal, die ter zitting van het hof de belofte heeft afgelegd. Namens de stichting is mevrouw [namens de stichting] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk tussen de vader en [de moeder] (verder te noemen: de moeder) zijn vijf kinderen geboren, waaronder [kind], geboren [in 1997]. Op 2 februari 2007 zijn alle vijf de kinderen onder toezicht gesteld door de rechtbank Assen. De ondertoezichtstelling van [kind] is telkens verlengd, laatstelijk met ingang van 2 februari 2014 voor een jaar.
3.2
Op 30 januari 2008 heeft de rechtbank Assen een machtiging tot uithuisplaatsing voor [kind] in een woonvoorziening afgegeven. De machtiging tot uithuisplaatsing is telkens verlengd. [kind] verblijft sinds 19 augustus 2008 in een woongroep bij [zorginstelling] in [plaats].
3.4
Bij inleidend verzoekschrift van 21 november 2013, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 22 november 2013, heeft de stichting, voor zover in hoger beroep van belang, verzocht om de machtiging om [kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 januari 2014 heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd met ingang van 2 februari 2014 voor een jaar.
3.6
Bij beschikking van 4 juni 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, zijn de vader en de moeder ontheven van het gezag over [kind]. De voogdij over [kind] is opgedragen aan Bureau Jeugdzorg Drenthe, waarbij de voogdij wordt uitgevoerd door de stichting.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
4.2
De vader stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat hij (met begeleiding) in staat is om voor [kind] te zorgen en dat [kind] een kans moet krijgen om een deel van de dag, te weten de avonden en nachten, bij zijn vader te kunnen zijn. Mocht blijken dat dit niet in het belang van [kind] is, dan zal de vader hem weer volledig binnen [zorginstelling] laten verblijven, aldus de vader.
4.3
Het hof leest in de grieven van de vader en de daarop door en namens hem gegeven toelichting ter zitting geen andere relevante stellingen dan die hij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op het punt van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over.
4.4
In aanvulling daarop is het volgende nog van belang. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [kind], gelet op zijn functioneren op een ernstig beperkt ontwikkelingsniveau in combinatie met een stoornis in het autismespectrum, bijzonder kwetsbaar is. Daarnaast heeft [kind] een belaste voorgeschiedenis waarbij sprake was van verwaarlozing. Het heeft hem ontbroken aan voldoende verzorging, stimulans, veiligheid en bescherming. Hij is onvoldoende begrensd, kreeg onvoldoende aandacht en heeft te maken gehad met conflicten tussen zijn ouders. In verband met het voorgaande
heeft [kind] intensieve verzorging, begeleiding en ondersteuning nodig.
Bij [zorginstelling], waar [kind] sinds 2008 verblijft, wordt hem dit geboden. Vanwege de kennis en expertise bij [zorginstelling] maakt [kind] thans een positieve ontwikkeling door. [kind] zal echter altijd afhankelijk blijven van specialistische dag- en nachtzorg, zoals hij dat nu krijgt. Ook 's nachts zijn er voor [kind] 1 of 2 begeleiders beschikbaar, zo heeft de stichting ter zitting van het hof naar voren gebracht.
Het is in het belang van [kind] noodzakelijk dat hij volledig op de woongroep binnen [zorginstelling] blijft om een terugval in zijn ontwikkeling en gedrag te voorkomen.
Een thuisplaatsing alleen voor de avonden en nachten, zoals door de vader verzocht, levert een reëel risico op terugval op, nu [kind] de verzorging en begeleiding die hij bij [zorginstelling] krijgt, van soms meerdere hulpverleners tegelijk, 24 uur per dag nodig heeft.
Een thuisplaatsing bij de vader is reeds om die reden niet in het belang van [kind]. Daar komt bij dat de vader, zo blijkt uit het raadsrapport van 6 maart 2014, pedagogisch onmachtig is. De vader ziet de ernst van de problematiek niet in, legt zaken buiten zichzelf en kan niet naar zijn eigen aandeel in de problematiek kijken. De vader weigert de situatie te accepteren wat de noodzakelijke hulpverlening bemoeilijkt. Omdat de vader onvoldoende meewerkt, wordt de ontwikkeling van [kind] nog steeds bedreigd. Deze houding van de vader maakt dat hij ook niet bereid is op financieel gebied bij te dragen aan de noodzakelijke verzorging van [kind]. Hierdoor heeft [kind] inmiddels een schuld bij [zorginstelling] opgebouwd van meer dan
€ 2.000,--.
4.5
Het hof is, alles overwegende, evenals de rechtbank, van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [kind] nog onverminderd aanwezig zijn en dat de uithuis-plaatsing noodzakelijk blijft voor zijn verzorging en opvoeding. Daarnaast betrekt het hof in zijn oordeel dat [kind] zich thans in een veilige omgeving bevindt en zich ook in gunstige zin ontwikkelt. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] dient derhalve te worden verlengd.
4.6
Het hof merkt, wat betreft de wens van de vader om het contact en de band met [kind] uit te breiden en op te bouwen, nog op dat de stichting ter zitting van het hof (nogmaals) heeft aangegeven dat de vader, die thans eens in de veertien dagen een bezoekmoment van anderhalf uur met zijn zoon heeft, [kind] meerdere keren per week, maximaal anderhalf uur per keer, mag en kan bezoeken. Het hof acht dit in het belang van [kind].

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 januari 2014, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.M. Rowel-van der Linde en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
9 september 2014 in bijzijn van de griffier.