Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling in het principaal en incidenteel appel
- [getuige 1], directeur/aandeelhouder van [appellante];
- [getuige 2], echtgenote van [getuige 1] voornoemd;
- [getuige 3], zelfstandig ondernemer.
"Naar aanleiding van die aanpassingen[toevoeging door het hof: ten opzichte van de oorspronkelijke offerte, die hij begin januari 2010 met [geïntimeerde] heeft besproken]
heb ik een nieuwe offerte gemaakt. (…) Ook die aangepaste offerte heb ik besproken met [geïntimeerde]. Naar ik meen was dat op 16 of 18 januari en vond dat gesprek plaats in het bedrijfspand te [plaats] van [geïntimeerde]. (…) [geïntimeerde] heeft in dat gesprek opnieuw positief gereageerd ten aanzien van de offerte, waarbij de prijs door hem gunstig werd genoemd. Wij spraken in dat gesprek af dat [geïntimeerde] mij de definitieve stukken ter beschikking zou stellen.Op 20 januari 's avonds ben ik ter verkrijging van die definitieve stukken naar het huis van [geïntimeerde] geweest. Ik heb daar met niemand gesproken maar ik kon de betreffende stukken afhalen die voor mij klaarlagen in de brievenbus. Met de betreffende stukken bedoel ik dan de definitieve tekening en wel de door de gemeente gestempelde exemplaren daarvan en de verklaring dat de leges waren betaald. Ik merk daarbij op dat ik het belangrijk vind hier melding van te maken omdat de definitieve stukken te allen tijde op de bouwplaats aanwezig moeten zijn. Ik ging er dus met de inontvangstneming van die definitieve stukken vanuit dat tussen [geïntimeerde] en mij een overeenkomst tot stand was gekomen.Op ongeveer 27/28 januari heb ik opnieuw een gesprek gehad met [geïntimeerde]. Dat gesprek vond plaats in het Van der Valk motel te Emmen. De bedoeling van dat gesprek was om nog wat andere gegevens uit te wisselen over de afronding en uitvoering van het project. Toen ik bij Van der Valk arriveerde trof ik daar [geïntimeerde], [A] en nog twee andere jongens die ik niet kende. Toen ik kwam, vertrokken die andere twee en deze hebben dus niet deelgenomen aan het gesprek. (…) In dat gesprek hebben we afgesproken dat ik op de maandag daaropvolgend (dat zal 1 of 2 februari 2010 zijn geweest), met het werk zou beginnen. Wij spraken voorts af dat ik alvast materialen zou bestellen. Daarmee doel ik dan op materialen die ik direct nodig zou hebben zoals stempels, ondersteuningsmateriaal voor de sloop, hout en gipsplaten.Op vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik dat [geïntimeerde] in dat laatste gesprek maar ook in de gesprekken daaraan voorafgaand bij mij nooit een voorbehoud gemaakt heeft ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst. Ook heeft [geïntimeerde] tegenover mij nooit iets gezegd over mogelijke andere gegadigden voor de opdracht.Na het gesprek bij Van der Valk heb ik mijn echtgenote gevraagd de opdrachtbevestiging aan [geïntimeerde] te sturen alsmede de eerste factuur. (…)De vrijdag volgend op het gesprek bij Van der Valk (ik meen dat dat 30 januari 2010 was) ben ik samen met [geïntimeerde] nog weer opnieuw ter plaatse geweest om het project nogmaals te bekijken en eventueel de laatste dingen te regelen. (…) In de vroege morgen van die dag heeft [geïntimeerde] mij verzocht de post elektra uit de offerte te schrappen. (…)De daaropvolgende zondagochtend, dat was dus de dag voor de maandag waarop wij de werkzaamheden zouden aanvangen, ontving ik een sms-bericht van [geïntimeerde] met de enkele mededeling 'aanvangsdatum wordt uitgesteld'. (…)Op de daaropvolgende maandag belde [geïntimeerde] mij 's ochtends voor zeven uur met de mededeling dat hij een gesprek met mij wenste. (…)"Op de genoemde dinsdagavond[2 of 3 februari 2010; toevoeging door het hof]
heeft het gesprek plaatsgevonden, opnieuw in de loods op het bedrijventerrein van [geïntimeerde] te [plaats]. (…) [geïntimeerde] deelde mij mee dat ik te duur was. (…)"
"(…) Mijn echtgenoot deelde mij mee dat de gesprekken voor het gevoel positief verliepen. Dat is ook logisch want als de gesprekken niet positief zouden zijn verlopen ga je immers niet verder met het project. Naar ik mij herinner hebben de onderhandelingen ongeveer een maand geduurd. Het moest allemaal zo spoedig mogelijk. Dat was immers in het belang van [geïntimeerde] die dan snel de appartementen kon gaan verhuren.Ik herinner mij dat er sprake was van een laatste gesprek bij Van der Valk motel te [plaats]. Dat gesprek vond ergens in de tweede helft van januari 2010 plaats. (…)Ik begreep dat de zaak na de bespreking bij Van der Valk wel rond was. Het leek allemaal positief en ik moest een opdrachtbevestiging versturen in aansluiting op dat gesprek bij Van der Valk. Dat was naar ik meen een donderdagavond. Ik heb die opdrachtbevestiging nog gemaakt evenals de eerste factuur. (…)"
Tegenover de getuigenverklaring van [getuige 1] dat [geïntimeerde]
"nooit een voorbehoud gemaakt heeft ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst"en dat [geïntimeerde]
"nooit iets gezegd[heeft; toevoeging door het hof]
over mogelijke andere gegadigden voor de opdracht", heeft [geïntimeerde] geen getuigen voorgebracht die in andere zin konden verklaren, noch heeft [geïntimeerde] in een conclusie na enquête deze getuigenverklaring van [geïntimeerde] gemotiveerd ontkracht. Aangezien het verweer van [geïntimeerde] er in de kern op gebaseerd is, dat hij steeds aan [appellante] heeft aangegeven dat er sprake was van "offreren in concurrentie", had dit wel van hem mogen worden verwacht. Het hof is dan ook van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [appellante] er niet van op de hoogte was dat hij concurrentie had van een andere aannemer.
"(…) [appellante] heeft wellicht iets meer gedaan dan van een concurrerende aannemer mocht worden verwacht. (…)"
- [geïntimeerde] had vanaf 20 januari 2010 de beschikking over de definitieve stukken, die normaal gesproken in de bouw worden afgegeven aan de aannemer die het werk gaat uitvoeren, omdat deze stukken op de bouwplaats aanwezig moeten zijn;
- de start van de bouwwerkzaamheden was zeer kort na de bespreking op 27 januari 2010 gepland, te weten op 1 februari 2010;
- [geïntimeerde] heeft naar aanleiding van de ontvangst van de opdrachtbevestiging van [appellante] d.d. 29 januari 2010 niet afwijzend gereageerd;
- op 31 januari 2010 heeft [geïntimeerde] in een sms-bericht aan [appellante] laten weten dat de - voor de volgende dag geplande - start van de bouw zou worden uitgesteld, zonder daarbij te laten weten dat hij (nog) niet akkoord ging met de offerte/opdrachtbevestiging d.d. 29 januari 2010.
grief V in het principaal appeldoel.
Aangezien is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:750 lid 1 BW (aanneming van werk) tot stand is gekomen, dient de mededeling van [geïntimeerde] aan [appellante] op 2 februari 2010, inhoudende dat [geïntimeerde] de opdracht aan een andere aannemer gunde, te worden gekwalificeerd als opzegging in de zin van artikel 7:764 BW. Het tweede lid van dit artikel luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
"In geval van zulke opzegging zal hij de voor het gehele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering van het reeds voltooide werk. (…)"Met de term "besparingen" wordt gedoeld op de bespaarde kosten van materialen en arbeid, en voorts op een eventuele vergoeding voor niet gelopen risico. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan en de omvang van deze besparingen rusten op [geïntimeerde]. In dit verband rust op [appellante] echter 'een belangrijke mededelingsplicht' (Kamerstukken II 1992-1993, 23 095, nr. 3, p. 39); zie HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728.
3.De beslissing
dinsdag 7 oktober 2014teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen een akte te nemen zoals onder 2.13 bedoeld;