ECLI:NL:GHARL:2014:6962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
200.105.601-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekkingen van gelden door bestuurslid van Stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Stichting Zwembad Hoogkerk. De Stichting vorderde terugbetaling van onrechtmatig onttrokken gelden door [appellant], die als bestuurslid, voorzitter en penningmeester van de Stichting fungeerde. De rechtbank had in eerdere vonnissen vastgesteld dat [appellant] zich een bedrag van € 50.250,63 wederrechtelijk had toegeëigend, waarbij de bewijslast op de Stichting rustte. Het hof bevestigde de dwingende bewijskracht van het strafvonnis dat [appellant] had gekregen voor diefstal, wat leidde tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de Stichting voldoende bewijs had geleverd van de onrechtmatige handelingen van [appellant], behoudens tegenbewijs dat hij kon leveren. Het hof behandelde verschillende grieven van [appellant], waaronder de toewijzing van btw-gedeelten en de rechtmatigheid van bepaalde declaraties. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat hij recht had op de bedragen die hij had gedeclareerd en dat hij onrechtmatig had gehandeld door valse facturen in te dienen. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering en specificaties van de schade door de Stichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.601/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 113686 / HA ZA 09-946)
arrest van de tweede kamer van 9 september 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Zwembad Hoogkerk,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Stichting,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 4 mei 2011 en 29 februari 2012 van de rechtbank Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 april 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met productie),
- een akte van de Stichting;
- een antwoordakte van [appellant].
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in het principaal appel luidt:
"bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen d.d. 29 februari 2012 te vernietigen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure, die in prima daaronder begrepen, en de Stichting te veroordelen om aan [appellant] terug te betalen al hetgeen hij ter uitvoering van voornoemd vonnis mocht hebben betaald."
2.4
In incidenteel appel heeft de Stichting gevorderd:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen dat:
(…)
In incidenteel appel:
I.
[appellant] verder te veroordelen te betalen aan het zwembad een bedrag van
€ 59.690,22 dan wel een bedrag zoals door het gerechtshof in goede justitie zal worden bepaald.
II.
[appellant] te veroordelen over het toegewezen bedrag de wettelijke rente te betalen met ingang van de dag van de dagvaarding in eerste aanleg dan wel met ingang van een datum als u in goede justitie zult bepalen.
In principaal en in incidenteel appel
I.
[appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure in principaal appel, in incidenteel appel en in eerste aanleg.
II.
[appellant] te veroordelen in de kosten van de zijdens het zwembad gelegde beslagen."

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) een aantal feiten vastgesteld. Aangezien partijen daartegen geen bezwaar hebben gemaakt, zal ook het hof van deze feiten uitgaan.
3.2
In deze zaak staat het volgende vast.
3.2.1
De Stichting is op 11 januari 1934 opgericht. Op 15 augustus 1996 is [appellant] als
bestuurslid van de Stichting aangetreden. Tot 8 juni 2009 heeft [appellant] in het bestuur van de
Stichting de functies van voorzitter en penningmeester bekleed. In artikel 6 van de statuten van de Stichting is de vertegenwoordigingsbevoegdheid, voor zover thans van belang, als volgt geregeld:
"1. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door:a. het bestuur;b. hetzij de voorzitter en de secretaris gezamenlijk;c. hetzij de voorzitter en de penningmeester gezamenlijk;d. hetzij de secretaris en de penningmeester gezamenlijk;2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen en van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een ander sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt."
3.2.2
Nadat aan de Stichting in juni 2009 (bij controle van de boekhouding) was gebleken dat [appellant] betalingen aan zichzelf, aan of ten behoeve van zijn bedrijf [bedrijf]) en aan zijn partner had gedaan, heeft zij de boekhouding van 2000 tot en met 2009 doorgenomen.
3.2.3
Op 12 juni 2009 en 16 september 2009 heeft de Stichting bij de politie aangifte gedaan jegens [appellant] ter zake van verduistering c.q. diefstal.
3.2.4
Bij vonnis op tegenspraak van 28 maart 2011 (hierna: het strafvonnis) heeft de
meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen [appellant] ter zake van diefstal, waarbij de
schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse
sleutels, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van
240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In haar strafvonnis heeft
de meervoudige strafkamer de Stichting in haar vordering als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zodanige eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafproces.
3.2.5
[appellant] heeft tegen het strafvonnis geen hoger beroep ingesteld.

4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
De Stichting heeft in eerste aanleg - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primairI. [appellant] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Stichting te
voldoen een bedrag van € 150.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit
bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling, dan wel [appellant]
te veroordelen aan de Stichting een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag
te betalen vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de
dag van volledige betaling,
subsidiair
I. te verklaren voor recht dat [appellant] jegens de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld dan
wel wanprestatie heeft gepleegd, waardoor de Stichting schade heeft geleden,
II. te bepalen dat de zaak, ter bepaling van de omvang van de schade, wordt verwezen naar
een schadestaatprocedure,
primair en subsidiair
[appellant] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen.
4.2
De rechtbank heeft [appellant], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 50.205,63, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van dagvaarding, 4 november 2009, tot de dag van volledige betaling, en heeft [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.

5.Met betrekking tot de grieven in het principaal appel

5.1
In het principaal appel gaat het om het volgende.
De rechtbank heeft op grond van artikel 161 Rv dwingende bewijskracht toegekend aan het tegen [appellant] gewezen strafvonnis. De Stichting heeft daarmee het bewijs geleverd van haar stelling dat [appellant] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zich in totaal een bedrag van € 50.250,63 wederrechtelijk toe te eigenen, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs (artikel 151 lid 2 Rv). Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om tot dit tegenbewijs te kunnen worden toegelaten.
5.2
De grief in het principaal appel is tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank gericht. Blijkens de toelichting bevat deze grief de volgende subonderdelen:
(a) de rechtbank heeft ten onrechte het btw-gedeelte (€ 7.952,16) van het bedrag van € 50.250,63 toegewezen;
(b) [appellant] heeft recht op een bedrag aan salaris ad in totaal € 29.048,78 ter zake van door hem verrichte werkzaamheden als badmeester en aan de technische installaties; deze salarisbetalingen zijn niet (altijd) met de juiste omschrijving in de boekhouding verwerkt;
(c) [appellant] heeft terecht een bedrag van in totaal € 4.352,97 gedeclareerd ter zake van telefoonkosten, inkomstenderving, bezoek commissievergaderingen, enzovoort;
(d) [appellant] heeft voor rekening van de Stichting in totaal voor een bedrag van € 7.509,57 aan kantoorapparatuur e.d. aangeschaft teneinde daarmee thuis werkzaamheden voor de Stichting te verrichten;
(e) ook de overige kosten van in totaal € 2.068,55 zijn ten behoeve van de Stichting gemaakt;
(f) ter zake van de door [appellant] ten laste van de rekening van de Stichting en ten behoeve van de Westerkrant aangeschafte Apple computer met toebehoren ad € 7.225,78 heeft de Stichting geen schade geleden, nu zij een identieke, aan [appellant] toebehorende Apple computer in conservatoir beslag heeft genomen en vervolgens onrechtmatig uit de gerechtelijke bewaring heeft gehaald;
(g) de restwaarde van in totaal € 3.242,02 van de door de Stichting in beslag genomen zaken dient op de schade in mindering te worden gebracht.
5.3
Een en ander resulteert volgens [appellant] in het volgende.
Hij is aan de Stichting in totaal een bedrag van € 1.566,50 (inclusief btw) verschuldigd.
De Stichting is aan hem in totaal een bedrag van € 6.129,52 (inclusief btw) verschuldigd. [appellant] beroept zich vervolgens op verrekening. [appellant] concludeert dat de schade van de Stichting nihil is.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
De
primairegrondslag van de vordering van de Stichting, zoals het hof uit haar stellingen afleidt, is een onrechtmatige daad van [appellant], bestaande in het zich wederrechtelijk toe-eigenen van gelden die aan de Stichting toebehoren. De bewijslast ter zake hiervan rust krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op de Stichting. Ingevolge artikel 161 Rv heeft de Stichting dit bewijs geleverd ten aanzien van de in het onherroepelijk geworden strafvonnis bewezen verklaarde feiten, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
(Ad b) De "salarisbetalingen" van in totaal € 29.048,78
5.5
De Stichting vordert een bedrag van in totaal € 29.048,78 ter zake van facturen met valse omschrijvingen, die [appellant] als penningmeester van de Stichting onrechtmatig en zonder rechtsgrond aan zichzelf betaalbaar heeft gesteld. De Stichting voert ter onderbouwing van deze vordering, samengevat, het volgende aan:
- [appellant] heeft nooit toestemming gehad voor het betaalbaar stellen van deze - vals opgemaakte - facturen aan zichzelf;
- de brief van 20 april 2003 waarin een beweerdelijke afspraak wordt bevestigd dat [appellant] op detacheringsbasis zou gaan declareren, is door [appellant] zelf opgesteld en zogenaamd namens het bestuur verzonden;
- uit alle tijdens het strafrechtelijk onderzoek afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat er gedurende de tijd dat [appellant] bestuurslid was, nooit vergoedingen werden toegekend aan bestuursleden;
- [appellant] heeft geen werkzaamheden verricht in de door hem gedeclareerde omvang; dit geldt in het bijzonder voor de door hem gedeclareerde uren voor onderhoud van het zwembad;
- de gedeclareerde werkzaamheden worden door [appellant] niet onderbouwd.
5.6
[appellant] voert aan dat de betreffende facturen salarisdeclaraties betreffen voor werkzaamheden die hij voor de Stichting heeft verricht. Het gaat daarbij met name om werkzaamheden als badmeester/toezichthouder en (technische) werkzaamheden in de machinekamer. Volgens [appellant] had hij recht op betaling voor deze werkzaamheden.
Hij erkent dat hij andere omschrijvingen in de facturen heeft gebruikt om zijn salarisdeclaraties in de administratie te verwerken. Van al deze betalingen heeft hij echter de juiste/bijbehorende facturen van zijn eenmansbedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf]-facturen) in de administratieordners opgenomen. Op pagina 19 e.v. van de memorie van grieven geeft hij per (in de strafzaak bewezen verklaard) onttrokken bedrag aan welke [bedrijf]-factuur daarmee correspondeert. Op de betreffende [bedrijf]-factuur staat aangegeven welke werkzaamheden hij heeft gedeclareerd.
5.7
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van € 29.048,78 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.8
Het
primaireverweer van [appellant], zoals het hof diens stellingen begrijpt, komt erop neer dat geen sprake is van
wederrechtelijketoe-eigening van de betreffende gelden, aangezien hij krachtens een overeenkomst met de Stichting recht had op betaling van deze gelden voor de door hem voor de Stichting op factuurbasis verrichte werkzaamheden. Wat hier van zij, gesteld noch gebleken is dat deze overeenkomst inhield dat [appellant] valse facturen mocht indienen en dat hij deze valse facturen als penningmeester aan zichzelf betaalbaar mocht stellen. De gestelde feiten kunnen derhalve, ook als zij zouden komen vast te staan, het dwingend bewijs jegens [appellant] niet ontkrachten.
5.9
Het hof leest in de stellingen van [appellant], zoals de Stichting kennelijk ook heeft gedaan, tevens een
subsidiairberoep op verrekening van zijn verplichting tot schadevergoeding met zijn vordering tot salarisbetaling. Buiten het feit dat de beweerdelijke tegenvordering van [appellant] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW), stuit diens beroep op verrekening tevens af op het bepaalde in artikel 6:135 aanhef en sub b BW, te weten:
"Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening:(…)b. indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht."Aangezien [appellant] heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft hij de daaruit voortgevloeide schade
opzettelijkaan de Stichting toegebracht. Krachtens de geciteerde bepaling is hij dan ook niet bevoegd tot verrekening.
5.1
Ten aanzien van een aantal met name genoemde bedragen voert [appellant] aan, dat het weliswaar gaat om aan de Stichting onttrokken gelden die hij heeft aangewend voor de aanschaf van privézaken, maar dat hij deze bedragen reeds heeft "verrekend" met diverse declaraties van door hem voor de Stichting verrichte werkzaamheden (memorie van grieven, p. 20-21). Het gaat om de volgende bedragen:
- de geldoverboekingen ad € 386,- respectievelijk € 246,43 en € 149,11: deze bedragen zijn aangewend voor privé-aankopen voor zijn dochter teneinde btw-voordeel te halen; deze bedragen zijn "verrekend" middels [bedrijf]-factuur [nummer] (zie producties 37 en 38 bij de memorie van grieven), dat wil zeggen, naar het hof begrijpt, in mindering gebracht op het door [appellant] via deze factuur bij de Stichting gedeclareerde salaris;
- naar eigen rekening overgeboekte bedragen ad € 586,53, € 388,83, € 834,59, € 265,23 en € 270,-: deze bedragen zijn aangewend voor privé-aankopen voor zijn dochter teneinde btw-voordeel te halen; deze bedragen zijn "verrekend" met [bedrijf]-factuur [nummer] betreffende de salarisdeclaratie van [appellant] voor augustus 2008, naar het hof wederom begrijpt door deze bedragen in mindering te brengen op het door [appellant] via deze factuur gedeclareerde salaris
5.11
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor zover [appellant] aanvoert dat hij voor privé-aankopen aangewende gelden van de Stichting in mindering heeft gebracht op zijn salarisdeclaratie d.d. 14 november 2008, nummer [nummer] (productie 38 bij de memorie van grieven), komt zijn verweer erop neer, zoals het hof dit begrijpt, dat hij deze gelden reeds heeft
terugbetaald middels verrekening met de salarisvordering die hij pretendeert jegens de Stichting te hebben voor door hem verrichte werkzaamheden. Dit betreft een zogenoemd bevrijdend verweer, ter zake waarvan de stelplicht en bewijslast krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellant] rusten. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet aan deze stelplicht heeft voldaan. [appellant] heeft de betreffende bedragen immers in mindering gebracht op een salarisdeclaratie ter zake van beweerdelijk door hem voor de Stichting verrichte werkzaamheden ("detachering en managementtaken augustus"), terwijl hij niet dan wel onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd, dat hij jegens de Stichting recht had op betaling van deze werkzaamheden, en bovendien de betreffende werkzaamheden en de omvang van het bijbehorende salaris niet heeft gespecificeerd. Nu [appellant] aldus onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij de betreffende bedragen reeds heeft "terugbetaald" aan de Stichting middels verrekening, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Hij zal dan ook op dit punt niet worden toegelaten tot bewijslevering.
5.12
Ten aanzien van een aantal facturen beroept [appellant] zich erop, dat hij hierbij aan de Stichting bedragen in rekening heeft gebracht en aan zichzelf heeft doen uitbetalen, die hij in privé ten behoeve van de Stichting had voorgeschoten (memorie van grieven, p. 20-21). Dit verweer komt erop neer dat geen sprake is van
wederrechtelijketoe-eigening van deze gelden. Het betreft hier de volgende facturen:
- [bedrijf]-factuur [nummer] ad € 5.035,- (productie 42 bij de memorie van grieven): een bedrag van € 2.303,- betreft betalingen van Stichtingfacturen die via zijn privérekening zijn gedaan in een periode dat er geen liquiditeit was op de bankrekening van de Stichting;
- [bedrijf]-factuur d.d. 14-11-'08 ad € 2.743,-: [appellant] brengt via deze factuur (onder meer) een bedrag van € 1.000,- bij de Stichting in rekening, welk bedrag hij contant heeft betaald aan [A], en derhalve, naar het hof begrijpt, heeft "voorgeschoten" ten behoeve van de Stichting;
- Card Servicefactuur [nummer] ad € 3.995,72, voor zover deze factuur de contante betaling aan [B] voor tijdens hun faillissementsperiode verrichte werkzaamheden betreft (2 x geldopname van € 1.250,-);
Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om in het kader van het door hem te leveren tegenbewijs aannemelijk te maken dat hij de betreffende bedragen inderdaad uit eigen middelen ten behoeve van de Stichting had voorgeschoten.
5.13
Ten aanzien van Card Servicefactuur [nummer] ad € 3.995,72 betoogt [appellant] dat deze deels betaling betreft voor zijn werkzaamheden voor de Stichting in 2003 en 2004 in verband met de nieuwbouw van de machinekamer, personeelsaccommodaties, Snack-Kiosk, enzovoort; compensatie inkomstenderving in verband met onder andere toezicht op de bouwlocatie en bewaking uitvoering nieuwbouw conform bestek (1 x overboeking van een bedrag van € 1.496,02; zie [bedrijf]-factuur 24003 Bouwbegeleiding en Waterzuivering; productie 39 bij de memorie van grieven). Ook dit verweer komt erop neer dat [appellant] de onrechtmatigheid van deze geldonttrekking bestrijdt.
Het hof is van oordeel dat [appellant] in het licht van de stellingen van de Stichting niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit volgt dat, indien deze feiten en omstandigheden zouden komen vast te staan, hij recht heeft op betaling van het betreffende bedrag ad € 1.496,02. [appellant] heeft dan ook onvoldoende gesteld om het dwingend bewijs tegen hem te ontkrachten.
(Ad c) De "telefoondeclaraties" ad in totaal € 4.352,97
5.14
De Stichting stelt dat [appellant] als penningmeester onrechtmatig en zonder rechtsgrond een bedrag van in totaal € 4.325,97 aan zichzelf betaalbaar heeft gesteld ter zake van telefoonkosten, inkomstenderving, bezoek commissievergaderingen, enzovoort.
5.15
[appellant] voert, samengevat, het volgende verweer.
Hij heeft in 1997 een afspraak met het bestuur gemaakt, die inhield dat hij ruime telefoondeclaraties mocht indienen in verband met de telefoonkosten, de vele afspraken met en bezoeken aan de Gemeente Groningen, leveranciers en commissievergaderingen, vakbeurzen, enzovoort, voor welke bezoeken hij geen reiskosten en/of uren declareerde. Via zijn telefoondeclaraties ontving hij ook een vergoeding voor inkomstenderving. Tevens is in de telefoondeclaraties 50% van zijn providerkosten verrekend in verband met zijn frequente mailverkeer voor het zwembad: 50% van € 74,95 = € 37,50.
Vanaf 1996 totdat hijzelf penningmeester werd, zijn deze declaraties betaalbaar gesteld door de voormalige penningmeesters. Over de periode 2003 tot en met juni 2009 heeft hij zijn telefoondeclaraties als penningmeester aan zichzelf betaalbaar gesteld. Teneinde het bestuur van de Stichting en de accountant inzicht te geven in zijn telefoondeclaraties heeft hij kopieën van zijn privételefoonnota's en de zakelijke telefoonnota's van zijn eenmanszaak [bedrijf] in de administratie opgenomen, waarop hij het door hem bij de Stichting gedeclareerde gedeelte heeft vermeld.
In de door de politie onderzochte periode van juli 2007 tot en met april 2009 ging het om een bedrag van € 4.588,30. Per maand heeft hij dus een gemiddelde vergoeding van € 178,- ontvangen. De bestuursleden [A] en [C] ontvangen elk € 1000,- per jaar voor hun vrijwilligerswerkzaamheden; dat is € 83,33 per maand. Indien dit bedrag in mindering wordt gebracht op zijn telefoondeclaraties, dan rest een netto telefoonvergoeding van € 57,15 per maand, aldus [appellant].
Ten bewijze van de beweerdelijke afspraak beroept [appellant] zich op de getuigenverklaringen van [getuige 1] d.d. 15 september 2009 en 14 september 2010, en van oud-bestuursvoorzitter [getuige 2] d.d. 14 september 2010.
5.16
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van in totaal € 4.325,97 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.17
Aangezien [appellant] voldoende gemotiveerd betwist dat hij - middels de door hem bij de Stichting ingediende en door hem als penningmeester aan zichzelf betaalbaar gestelde "telefoondeclaraties" -
wederrechtelijkeen bedrag van in totaal € 4.352,97 aan de Stichting heeft onttrokken, mag hij - in het kader van het leveren van tegenbewijs - aannemelijk maken dat hij krachtens een in 1997 met het toenmalige bestuur van de Stichting gemaakte afspraak recht had op een zodanige telefoonkosten-/vrijwilligersvergoeding, dat een bedrag van € 4.352,97 terecht mocht worden gedeclareerd.
5.18
Het hof zal iedere verdere beslissing ten aanzien van dit onderdeel van de vordering aanhouden.
(Ad d) De door en voor de Stichting gekochte apparatuur e.d. ad € 7.509,57
5.19
De Stichting stelt dat [appellant] onrechtmatig en zonder rechtsgrond met gelden van de Stichting apparatuur ten behoeve van eigen/thuisgebruik heeft gekocht voor een bedrag van in totaal € 7.509,97 .
5.2
[appellant] voert op dit punt, samengevat, het volgende verweer.
Van 1996 tot en met 2002 heeft de Stichting computers, printers, faxen, software e.d. voor thuisgebruik aan hem ter beschikking gesteld. De betalingen voor de aanschaf van deze apparatuur werden verricht door de toenmalige penningmeesters van de Stichting. In het verlengde daarvan heeft [appellant] vanaf 2003 als penningmeester dergelijke apparatuur ten laste van de Stichting aangeschaft ten behoeve van thuisgebruik. Zowel de Stichting als zijn eenmanszaak [bedrijf] hadden een account bij Pro!Trade. Slechts in een enkel geval is software die ten behoeve van [bedrijf] is aangeschaft abusievelijk via het stichtingsaccountant bij Pro!Trade ten laste van de Stichting geboekt en derhalve ten onrechte niet door [appellant]/[bedrijf] betaald. Uit dien hoofde dient hij een bedrag van € 1.566,50 (inclusief btw) aan de Stichting te betalen, aldus [appellant] (zie zijn berekening onder 39 van de memorie van grieven).
betwist dat bij de andere aankopen ten laste van de Stichting sprake is geweest van
wederrechtelijketoe-eigening.
5.21
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van € 7.509,57 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.22
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, vorenbedoeld dwingend bewijs ontkrachten. Het beroep van [appellant] op de gangbare praktijk vóór 2003 is daartoe ontoereikend. Nu [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zal het hof hem niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs.
(Ad f) De Apple iMac computer en printer ten behoeve van de Westerkrant
5.23
De Stichting stelt dat [appellant] onrechtmatig en zonder rechtsgrond met gelden van de Stichting een Apple iMac computer ten bedrage van € 7.225,76 voor eigen gebruik heeft gekocht.
5.24
Ten aanzien van deze computer erkent [appellant] dat hij deze ten onrechte ten laste van de rekening van de Stichting heeft gebracht. Hij stelt echter dat de Stichting hierdoor geen schade heeft geleden, aangezien zij een identieke, aan [appellant] toebehorende computer (onrechtmatig) uit de gerechtelijke bewaring heeft gehaald. Derhalve dient het hiermee gemoeide bedrag ad € 7.225,76 volgens [appellant] op de totale schade in mindering te worden gebracht.
5.25
De Stichting bestrijdt dat zij onrechtmatig en zonder rechtsgrond een computer van [appellant] uit de gerechtelijke bewaring heeft verkregen. [appellant] heeft immers zelf tegenover de politie verklaard dat hij een computer ad € 4.416,28, die hij zowel voor zichzelf c.q. zijn eenmansbedrijf [bedrijf], als voor de Stichting gebruikte, zonder toestemming van het bestuur voor rekening van de Stichting heeft gekocht, aldus de Stichting.
5.26
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover [appellant] heeft beoogd een beroep te doen op voordeelverrekening, faalt dit nu het "beweerdelijke" voordeel van de Stichting, wat hier van zij, niet voortvloeit uit een zelfde gebeurtenis, zoals bedoeld in artikel 6:100 BW. De schade van de Stichting is immers voortgevloeid uit een onrechtmatige onttrekking door [appellant] van een bedrag van € 7.225,76 (voor de aankoop van een computer ten behoeve van de Westerkrant), terwijl het "voordeel" van de Stichting is verkregen doordat de politie een andere, aan [appellant] toebehorende computer heeft teruggegeven aan de Stichting.
Voor zover [appellant] heeft beoogd een beroep te doen op verrekening van de schadevordering van de Stichting met een vordering tot vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het feit dat de Stichting een aan hem toebehorende computer heeft gekregen, wat daar van zij, stuit dit af op artikel 6:135 BW (zie onder 5.9).
(Ad e) De overige kosten ad € 2.068,55
5.27
Het betreft hier een aantal door [appellant] voor thuisgebruik aangeschafte zaken, onder meer een Miele wasmachine ad € 1.399,- die bij [appellant] thuis staat. De Stichting stelt dat [appellant] deze zaken onrechtmatig en zonder rechtsgrond met gelden van de Stichting heeft aangeschaft.
5.28
[appellant] voert het verweer dat hij deze zaken ten behoeve van en met toestemming van de Stichting heeft aangeschaft voor thuisgebruik. Hij betwist derhalve dat sprake is geweest van
wederrechtelijketoe-eigening van deze gelden.
5.29
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van € 2.068,55 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.3
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, vorenbedoeld dwingend bewijs ontkrachten. Nu [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zal het hof hem niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs.
(Ad g) De restwaarde van de inbeslaggenomen zaken
5.31
Volgens [appellant] hebben de door de Stichting inbeslaggenomen zaken in totaal een restwaarde van € 3.242,-, welk bedrag op de totale schade in mindering dient te worden gebracht (zie zijn berekening onder 39 van de memorie van grieven).
5.32
De Stichting bestrijdt dat deze zaken voor haar een restwaarde hebben, aangezien het zaken betreft die voor de Stichting geen nut hebben. Bovendien is de feitelijke restwaarde volgens de Stichting lager dan de door [appellant] gehanteerde boekhoudkundige restwaarde. Ten slotte bestrijdt zij dat de door [appellant] genoemde Epson A3 printer en de Jobo losse harde schijf inbeslaggenomen zijn.
5.33
Het hof overweegt als volgt.
Het gaat hier om zaken die [appellant] onrechtmatig met gelden van de Stichting heeft aangeschaft voor eigen gebruik. De schade van de Stichting bestaat derhalve uit de aan haar vermogen onttrokken bedragen. Naar het oordeel van het hof strekt een eventuele restwaarde van deze zaken niet in mindering op de schade, nu het gaat om zaken die de Stichting zelf niet zou hebben aangeschaft. Dit verweer faalt derhalve.
(Ad a) Het btw-gedeelte (€ 7.952,16)
5.34
Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte het btw-gedeelte van € 7.952,16 toegewezen.
5.35
Het hof volgt [appellant] in zijn betoog dat het btw-gedeelte in beginsel geen schade oplevert voor de Stichting, aangezien als onweersproken vaststaat dat de Stichting de btw heeft terugontvangen. Slechts indien en voor zover de Stichting het door haar ontvangen btw-bedrag aan de Belastingdienst zal moeten terugbetalen, is sprake van schade. Het hof zal de Stichting opdragen om bij akte een specificatie te geven van de aldus door haar geleden schade.
5.36
Het hof zal iedere verdere beslissing in het principaal appel aanhouden.
6.
Met betrekking tot de grieven in het incidenteel appel
6.1
In incidenteel appel vordert de Stichting betaling van de volgende bedragen bovenop het reeds door de rechtbank toegewezen bedrag:
(a) € 8.510,04, zijnde de door de Stichting betaalde huur van € 306,56,- per maand voor een opslagruimte bij [X], welke huurovereenkomst [appellant] zonder toestemming namens de Stichting heeft gesloten, terwijl [appellant] deze opslagruimte grotendeels voor zichzelf gebruikte;
(b) € 2.499,-, zijnde een ten onrechte door [appellant] als penningmeester betaalbaar gestelde "salarisdeclaratie" d.d. 7 oktober 2003 over de maanden juli en augustus 2003 met de onjuiste vermelding "Rabo lichtzuil";
(c) € 1.980,-, zijnde het totaalbedrag van geldopnames die [appellant] met de pinpas van de Stichting ten behoeve van zichzelf heeft gedaan;
(d) € 16.422,33, zijnde de door [D], pachter van de kiosk bij het zwembad, over de jaren 2007 tot en met 2009 aan [appellant] ten behoeve van de Stichting contant betaalde afdrachten van de dagopbrengsten, die [appellant] in eigen zak heeft gestoken in plaats van deze via kasstortingen aan de Stichting ten goede te doen komen;
(e) € 8.473,58, zijnde het restbedrag van de door [appellant] ten onrechte gedeclareerde telefoonkosten;
(f) € 2.285,99, zijnde het aankoopbedrag van een Dell computer, die [appellant] in 2003 zonder toestemming voor rekening van de Stichting heeft gekocht ten behoeve van eigen gebruik.
6.2
Het hof stelt voorop dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op de Stichting de bewijslast rust ter zake van de feiten die zij aanvoert ter ondersteuning van haar stelling dat zij recht heeft op vergoeding van bovengenoemde posten. Ten aanzien van deze posten ontbreekt een veroordelend strafvonnis. Het hof zal de verschillende posten hierna afzonderlijk bespreken.
(Ad a) De huur van de opslagruimte [X]
6.3
[appellant] leest in de toelichting van de Stichting op de incidentele grief dat zij - in afwijking van haar stellingen in eerste aanleg - zich erop beroept dat [appellant] op naam en ten laste van de Stichting een huurovereenkomst met [X] is aangegaan, doch dat hij daar zelf van heeft geprofiteerd, zodat hij ongerechtvaardigd verrijkt is tot het bedrag van de betaalde huur ad € 8.510,04 (memorie van antwoord in incidenteel appel sub 6). Het hof leest in de stellingen van de Stichting echter geen beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Het hof begrijpt de vordering van de Stichting aldus, dat zij genoemd bedrag vordert uit hoofde van schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad, hierin bestaande dat [appellant] zonder haar toestemming en zonder noodzaak daartoe voor een bedrag van € 306,56 per maand een opslagruimte bij [X] heeft gehuurd op naam en ten laste van de Stichting, terwijl hij deze ruimte grotendeels gebruikte voor de opslag van privéspullen.
6.4
[appellant] erkent dat hij enkele privézaken in de ruimte heeft gestald. Volgens hem stonden er echter ook spullen van de Stichting, zoals de grasmaaier, een mobiele geluidsinstallatie en de administratie. Hij bestrijdt dat de Stichting niet op de hoogte was van het gebruik van de opslagruimte en evenmin van de daarvoor verschuldigde huur van omstreeks € 300,- per maand. Alle informatie over de betaalde huur is volgens hem terug te vinden in de administratie en verwerkt in de jaarstukken.
6.5
Naar het oordeel van het hof voert [appellant] geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aan, waaruit volgt dat de Stichting hem toestemming heeft gegeven om op haar naam een huurovereenkomst met [X] te sluiten tegen een maandelijkse huur van omstreeks € 300,-. Hiermee staat vast dat [appellant] deze overeenkomst onbevoegdelijk namens de Stichting heeft gesloten (zie ook onder 3.2.1). Hieraan doet niet af dat de Stichting mogelijk bekend was met de beschikbaarheid van opslagruimte bij [X] voor spullen van het zwembad en met het feit dat daar wel eens gebruik van is gemaakt, in ieder geval voor het stallen van de grasmaaier. Blijkens de, door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weerlegde, getuigenverklaringen in de strafzaak verkeerde de Stichting daarbij immers in de (onjuiste) veronderstelling, dat [X] deze ruimte gratis aan haar ter beschikking stelde in ruil voor het mogen plaatsen van een reclamebord bij het zwembad.
6.6
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld door (in ieder geval mede) ten behoeve van zichzelf en zonder daartoe bevoegd te zijn op naam en ten laste van de Stichting de onderhavige huurovereenkomst met [X] te sluiten.
6.7
Ten aanzien van de hoogte van de uit dien hoofde door [appellant] te vergoeden schade overweegt het hof als volgt.
Zoals [appellant] stelt, is in de door hem overgelegde financiële stukken (producties 6 en 7 bij de memorie van grieven) "[X] Selfstorage" als steeds terugkerende kostenpost opgenomen. Van deze stukken had de Stichting in ieder geval vanaf 2007, het jaar waarin [appellant] een nieuwe online financiële administratie (Exact Online) in gebruik heeft genomen, kunnen en moeten kennisnemen. Het hof begrijpt dit verweer aldus, dat [appellant] hiermee een beroep doet op "eigen schuld" van de Stichting in de zin van artikel 6:101 BW.
Het hof is van oordeel dat het feit dat de Stichting schade heeft geleden doordat zij - ongewild - maandelijks ongeveer € 300,- betaalde voor een opslagruimte bij [X], mede aan haar eigen oplettendheid te wijten is. Derhalve dient een deel van de schade op de voet van artikel 6:101, eerste gedeelte BW voor haar rekening te blijven. Het hof waardeert deze causale bijdrage op 30%. Bij de vaststelling van het gedeelte van de schade dat voor haar rekening dient te blijven, weegt het hof voorts mee dat de opslagruimte ook voor spullen van de Stichting gebruikt is (artikel 6:101 lid 1, slot BW). Als gevolg van deze billijkheidscorrectie waardeert het hof het deel van de schade dat voor rekening van de Stichting dient te blijven op (in totaal) 40%. Het hof zal de omvang van de door [appellant] te vergoeden schade vaststellen op 60% van het door de Stichting aan [X] betaalde huurbedrag ad in totaal € 8.510,04, derhalve op een bedrag van € 5.106,24.
6.8
Ter zake van dit onderdeel van de vordering is derhalve een bedrag van € 5.106,24 toewijsbaar.
(Ad b) De nota met vermelding "Rabo lichtzuil"
6.9
De Stichting stelt dat [appellant] tijdens het politieverhoor op 4 augustus 2009 heeft erkend op 7 oktober 2003 een factuur ad € 2.499,- te hebben gestuurd voor een betaling van loonkosten voor juli tot en met augustus 2003 met de opzettelijk onjuiste vermelding "Rabo lichtzuil". [appellant] heeft zich dit geld toegeëigend zonder dat hij daarop recht had, aldus de Stichting. Zij vordert dit bedrag dan ook terug.
6.1
[appellant] heeft een brief overgelegd van de Stichting aan [appellant] d.d. 20 april 2003 (zie productie 11 bij de memorie van grieven), waarin staat dat het bestuur geen bezwaar heeft tegen detachering in plaats van een arbeidsovereenkomst met de Stichting Technische Sportleiding, en dat facturering via zijn eenmansbedrijf [bedrijf] derhalve akkoord is. Voorts staat daarin vermeld dat zijn bruto maandsalaris maximaal € 3.123,- wordt. De Stichting heeft in het principaal appel aangevoerd dat deze brief achteraf door [appellant] zelf is opgesteld en zogenaamd namens het bestuur is verzonden (zie onder 5.5).
6.11
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] hiermee onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, meebrengen dat hij toestemming had om op deze wijze - middels het indienen van valse facturen - salaris aan zichzelf te doen uitbetalen. Het hof verwijst daartoe naar de overwegingen in het principaal appel onder het kopje "salarisbetalingen". Daarmee staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast, dat [appellant] dit bedrag van € 2.499,- wederrechtelijk aan de Stichting heeft onttrokken.
6.12
Dit onderdeel van haar vordering ad € 2.499,- is derhalve toewijsbaar.
(Ad c) De geldopnames
6.13
De Stichting stelt dat [appellant] in maart en april 2008 voor in totaal € 1.980,- aan geldopnames van de rekening van het zwembad heeft gedaan, waarvoor in de boekhouding geen verklaring te vinden is. De Stichting gaat er dan ook van uit dat [appellant] deze bedragen heeft aangewend voor eigen gebruik, en vordert terugbetaling daarvan.
6.14
[appellant] betwist dat hij dat geld in eigen zak heeft gestoken. Hij stelt dat de pinbonnen van alle geldopnames zich bevinden in de financiële administratie, en dat daarop of in een begeleidend document staat vermeld waarvoor het geld is aangewend.
6.15
Nu [appellant] (impliciet) erkent dat hij deze gelden van de rekening van de Stichting heeft gehaald, had naar het oordeel van het hof van hem mogen worden verwacht, dat hij concreet en gemotiveerd zou hebben aangegeven dat hij deze gelden ten behoeve van de Stichting heeft aangewend. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, staat daarmee als onvoldoende concreet en gemotiveerd weersproken vast, dat [appellant] genoemd bedrag van in totaal € 1.980,- wederrechtelijk aan de Stichting heeft onttrokken.
6.16
Ook dit onderdeel van de vordering ad € 1.980,- is derhalve toewijsbaar.
(Ad d) De opbrengsten van de kiosk
6.17
De Stichting stelt dat [appellant] de door de pachter van de kiosk op het zwembadterrein, [D], over de jaren 2007, 2008 en 2009 afgedragen contante gelden ad in totaal € 16.422,33 in eigen zak heeft gestoken in plaats van deze gelden op de rekening van de Stichting te storten. Volgens de Stichting ging deze afdracht middels een zakje of een envelop, en was het de taak van [appellant] om deze gelden op de bankrekening van de Stichting te storten. Nu in de genoemde jaren geen stortingen hebben plaatsgevonden, terwijl [D] wel gelden aan [appellant] heeft afgedragen, gaat de Stichting ervan uit dat [appellant] zich met deze gelden heeft verrijkt.
6.18
[appellant] bestrijdt deze vordering gemotiveerd. Hij stelt dat de opbrengsten van de Snack Kiosk door de Stichting als volgt werden verwerkt en gebruikt:
- gestort via een stortingsapparaat bij een Rabobankkantoor;
- gestort door middel van een sealbag via de nachtkluis;
- muntgeld werd gebruikt voor aanvulling van het muntgeld in de kassa voor verkoop van de
entreekaarten;
- voor de wekelijkse contante betaling aan de aquarobic instructrice;
- voor contante betaling van sport- en spelactiviteiten, zoals muzikanten en instellingen / clubs die demonstraties geven tijdens bijvoorbeeld de zwem 4-daagse;
- contante betaling voor de aankoop van picknicksets, banken, tweedehands wervelplank e.a.;
- contante betaling aan vrijwilligers en medewerkers die gezien hun geringe aantal werkuren
geen arbeidscontract hebben gekregen;
- contante betaling aan [B] ten tijde van hun faillissement;
- contante betalingen aan badmeester / bestuurslid [A] voor het zwemklaar
maken van het zwembad voordat het zwembad opengaat c,q. zijn arbeidsovereenkomst
ingaat;
- contante betalingen aan badmeester / bestuurslid [A] die na afloop van het
zwemseizoen en dus na afloop van zijn arbeidscontract gedurende circa twee maanden het groenonderhoud verzorgde.
De bewijsstukken van de contante betalingen zijn volgens hem opgenomen in de financiële administratie. De Stichting heeft van deze contante betalingen geen overzicht gemaakt en deze ook niet in mindering gebracht op dit onderdeel van haar vordering.
[appellant] bestrijdt dat het tot zijn vaste taak behoorde om de opbrengsten van de snackkiosk in ontvangst te nemen en te storten op de bankrekening van de Stichting. Hij stelt dat ook anderen het geld in ontvangst namen en naar de bank brachten. Ook stelt hij dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat de penningmeester van de Stichting, zo ook [appellant], ontbrekende stortingen niet kon controleren. Als een sealbag niet bij de bank werd afgegeven en de bijbehorende stortingsbon niet in het bakje van de penningmeester werd gedaan, kon hij/zij niet constateren dat er een sealbag c.q. storting ontbrak. Volgens hem is er geen administratie van wie, wanneer, welke stortingen bij de bank heeft gedaan. Hij betoogt dat de Stichting een specificatie had kunnen verstrekken van de door haar genoemde ontbrekende stortingen met vermelding van data en bedragen met overlegging van de bijbehorende kassa dagstaten.
stelt voorts dat het voor de Stichting is na te gaan welke stortingen er door hem zijn gedaan via het inpandige stortingsapparaat bij de Rabobank, aangezien hij daarvoor zijn pas moest gebruiken.
Op de dagafschriften van de bank staan de afstortingen via de nachtkluis vermeld met de omschrijving Storting eurobiljetten of REFkassa. [appellant] boekte deze bedragen in de financiële administratie als "Opbrengst kaartverkoop". Niet uit te sluiten is dat het door de Snack Kiosk afgedragen papiergeld is geboekt op de grootboekrekening "opbrengst kaartverkoop", en niet op de grootboekrekening "opbrengsten Snack Kiosk", aldus [appellant].
voert verder aan dat de door de Stichting genoemde bedragen ongespecificeerde DeliXL inkoopbedragen betreffen. Deze bedragen dienen te worden gespecificeerd, aangezien de Stichting bij DeliXL ook zaken voor zichzelf aanschafte.
6.19
Het hof overweegt als volgt.
Nu [appellant] gemotiveerd bestrijdt dat hij in de jaren 2007, 2008 en 2009 alle opbrengsten van de Snack Kiosk in ontvangst heeft genomen, en voorts dat hij opbrengsten van de kiosk in eigen zak heeft gestoken, dient de Stichting bewijs te leveren van haar stellingen. Aangezien de Stichting echter op dit punt geen toereikend bewijsaanbod heeft gedaan, zal het hof haar niet toelaten tot deze bewijslevering.
6.2
Dit onderdeel van de vordering ad in totaal € 16.422,33 is derhalve niet toewijsbaar.
(Ad e) De overige telefoonkosten
6.21
De Stichting stelt dat [appellant] heeft erkend dat hij in de periode 2003 tot en met 2009 in totaal een bedrag van € 12.826,55 aan "telefoonkosten" heeft gedeclareerd. Volgens haar heeft de politie ten onrechte alleen de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 mei 2009 onderzocht, met als gevolg dat slechts een bedrag van € 4.352,97 als ten onrechte gedeclareerd is aangemerkt. Zij vordert dan ook het totale bedrag ad € 12.826,55 minus het reeds toegewezen bedrag ad € 4.352,97 terug, hetgeen neerkomt op een restbedrag van € 8.473,58.
6.22
[appellant] betwist dat hij meer telefoonkosten heeft gedeclareerd dan in het proces-verbaal van de politie is meegenomen. Hij bestrijdt dat het politieonderzoek zich heeft beperkt tot de periode 1 juli 2007 tot en met 31 mei 2009. Hij stelt dat het politieonderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de "fraudelijsten" over de periode 2000 tot en met 2009, die bij de aangifte zijn overhandigd. Van de in totaal door hem gedeclareerde € 12.826,55 is een bedrag van € 4.352,97 als onterechte telefoon-/inkomstendeclaraties bestempeld.
6.23
Het hof constateert dat in het strafvonnis - conform het onder 1 primair ten laste gelegde - bewezen is verklaard dat [appellant]
in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 mei 2009een of meer geldbedragen tot een totaal van € 4.352,97, althans een of meer geldbedragen (bijlage B47 tot en met B73 facturen van Vodafone Libertel B.V. en/of T-Mobile Netherlands B.V. en/of KPN B.V. heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
6.24
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant], zal de Stichting dienen te bewijzen dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - behalve een bedrag van € 4.352,97 (zie het principaal appel) - ook een bedrag van € 8.473,58 ten onrechte als "telefoonkosten" heeft gedeclareerd.
6.25
Het hof zal iedere verdere beslissing met betrekking tot dit onderdeel van de vordering aanhouden.
(Ad f) De Dell computer
6.26
De Stichting stelt dat [appellant] in 2003 zonder haar toestemming en buiten haar medeweten een Dell computer heeft gekocht voor thuisgebruik, welke computer is betaald door de Stichting. Zij bestrijdt de stelling van [appellant] dat hij deze computer heeft gebruikt voor de (financiële) administratie van de Stichting. Zij vordert dan ook terugbetaling van het daarmee gemoeide bedrag ad € 2.285,99.
6.27
[appellant] stelt dat hij deze Dell computer van 2003 (februari) tot en met 2009 heeft gebruikt voor de (financiële) administratie van de Stichting.
6.28
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het strafvonnis heeft de rechtbank ten aanzien van de onderhavige betaling kennelijk niet vastgesteld dat deze onterecht was, met als gevolg dat dit onderdeel van het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen is geacht.
6.29
Het hof constateert dat [appellant] niet aanvoert, dat hij toestemming van de Stichting had voor deze aanschaf. Vegters verweer beperkt zich tot de stelling dat hij de computer heeft aangeschaft en gebruikt ten behoeve van de Stichting, hetgeen door de Stichting wordt bestreden. Nu [appellant] aldus onvoldoende gemotiveerd verweer voert, staat tussen partijen vast, dat [appellant] deze computer zonder toestemming en buiten medeweten van de Stichting en derhalve onbevoegdelijk ten laste van de Stichting heeft aangeschaft (zie ook onder 3.2.1). Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] hiermee onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld. De enkele omstandigheid dat [appellant] deze computer (mede) ten behoeve van de Stichting zou hebben aangeschaft/gebruikt, doet daaraan niet af.
6.3
Dit onderdeel van de vordering is derhalve in beginsel toewijsbaar, behoudens eventuele aftrek van het btw-gedeelte (zie onder 5.35).
6.31
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en incidenteel appel
draagt partijen op elk een akte te nemen, waarbij
de Stichting(1) dient aan te geven of en zo ja, op welke wijze zij bewijs wenst te leveren ten aanzien van haar stelling dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - behalve een bedrag van € 4.352,97 - ten onrechte een bedrag van € 8.473,58 aan "telefoonkosten" heeft gedeclareerd (zie rechtsoverweging 6.24), en
(2) een specificatie dient te geven van het btw-bedrag dat zij aan de Belastingdienst zal moeten terugbetalen (zie rechtsoverweging 5.35),
en waarbij
[appellant]dient aan te geven of en zo ja, op welke wijze hij tegenbewijs wil leveren tegen de dwingende bewijskracht van het strafvonnis ten aanzien van de wederrechtelijke toe-eigening van
(1) € 2.303,- (Stichtingfacturen) respectievelijk € 1.000,- ([A]) respectievelijk € 2.500,- ([B]), zoals omschreven in rechtsoverweging 5.12;
(2) een bedrag van in totaal € 4.352,97 ter zake van "telefoonkosten" in de periode 2007 tot en met 2009 (zie rechtsoverweging 5.17);
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van
dinsdag 7 oktober 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
9 september 2014.