Uitspraak
Varde,
1.[geïntimeerde 1],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
[geïntimeerde 1],
2.[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 2],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
29 december 2002 op de hoogte was van het bestaan van de effectenleaseovereenkomsten.
ECLI:NL:HR:2014:766)waarin de Hoge Raad een hem gestelde prejudiciële vraag als volgt heeft beantwoord:
Het aan de Hoge Raad voorgelegde geval zag op een vordering tot schadevergoeding, waarop art. 3:317 lid 1 BW van toepassing is. In het onderhavige geval gaat het om een rechtsvordering waarop de artt. 3:317 lid 2 BW en 3:316 lid 2 BW van toepassing zijn.
Het doen van een beroep op vernietiging van een in strijd met het toestemmingsvereiste van art.1:88 lid 1 onder d BW gesloten overeenkomst is een hoogstpersoonlijk recht dat een belangenorganisatie zich niet zonder expliciete toestemming van de belanghebbende kan toe-eigenen .
grieven I tot en met IVvan Varde slagen.
Het hof verwerpt dat standpunt, want zo sprake zou zijn van een wilsgebrek als bedoeld in art. 3:44 BW is het uitsluiten van de mogelijkheid daar een beroep op te doen van rechtswege nietig in de zin van art. 3:40 lid 1 BW.
"3. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
op zowel beleggings- als juridisch gebied, in combinatie met de financiële dwangpositie waarin [geïntimeerde 1] zich bevond.
heeft ook onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door Dexia. [geïntimeerde 1] stelt weliswaar dat hij in een financiële dwangpositie verkeerde, maar dat Dexia ermee op de hoogte was dat daarvan in het geval van [geïntimeerde 1] sprake was en dat Dexia desalniettemin heeft bevorderd dat [geïntimeerde 1] de overeenkomst aanging terwijl Dexia wist of moest begrijpen dat zij [geïntimeerde 1] daarvan behoorde te weerhouden, dat is door [geïntimeerde 2] niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het hof verwerpt het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden dan ook.
€ 1.545,29 = € 4.220,55. De wettelijke rente zal worden toegewezen over laatstgenoemd bedrag vanaf 15 maart 2008. Aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen een bedrag van € 600,-.
grief V in het principaal appel, die inhoudt dat Varde door de kantonrechter ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld, slaagt. Varde heeft evenwel geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de kosten van de procedure voor zover die betrekking heeft op de voeging en tussenkomst, worden gecompenseerd. In zoverre zal het hof het vonnis van de kantonrechter in stand laten.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, voor zover de vorderingen van Varde daarbij zijn afgewezen en Varde in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] is veroordeeld. Het hof zal, in zoverre opnieuw recht doende de vorderingen van Varde alsnog toewijzenop de wijze als in de vorige rechtsoverweging vermeld. [geïntimeerde 1] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in het principaal appel. In het incidenteel appel volgt geen proceskostenveroordeling omdat het betrekking heeft op geschilpunten die het hof ook zonder dat incidenteel hoger beroep moest behandelen (HR 12 oktober 2012,
ECLI:NL:HR:2012:BW9243). Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Varde begroot op € 600,- (3 pt, tarief € 200,-) aan salaris voor de gemachtigde in eerste aanleg en op € 1.264,- (2 pt, tarief € 632,-) aan salaris voor de advocaat in het principaal appel.
1 september 2010 voor zover daarbij de vordering van Varde is afgewezen en Varde in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] is veroordeeld;
9 september 2014.