4.3[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord het volgende gevorderd:
"
(…) uitvoerbaar bij voorraad voor zover wettelijk mogelijk:
de vonnissen van de Rechtbank te Groningen d.d. 21 december 2011 en 21 maart 2012
vernietigt en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad voor zover wettelijk
mogelijk:
Primair
uitgaande van de situatie, dat de tussen partijen, in grief 1 van het incidenteel appèl,
genoemde afspraken door het Gerechtshof als overeenkomst wordt gekwalificeerd:
a. de woning aan [adres 8] aan de vrouw
toescheidt voor een bedrag van € 269.000,00 onder de gehoudenheid van de
vrouw om de op dit pand rustende hypotheekleningen voor haar rekening te
nemen, de man terzake deze leningen te vrijwaren en de vrouw daarbij te veroordelen om aan de man te betalen de helft van de overwaarde.
b. de vrouw veroordeelt om binnen één maand na betekening van het ten deze te
wijzen vonnis mee te werken aan het passeren van een notariële akte, waarbij de
hierboven genoemde woning aan [adres 8] aan
haar zal worden geleverd onder gehoudenheid van de vrouw om de op dit pand
rustende hypotheekleningen voor haar rekening te nemen, de man terzake deze
leningen te vrijwaren en de vrouw daarbij te veroordelen om aan de man te
betalen de helft van de overwaarde.
c. de vrouw veroordeelt om aan de man te betalen een bedrag van € 9.656,70 zijnde
de door de man reeds betaalde hypotheekrente voor de woningen te [woonplaats]/[woonplaats] over de maanden februari 2010 tot en met december 2010, één en ander bij toewijzing van het onder h gevorderde te verminderen met de samenloop van € 7.260,00 van deze vorderingen.
d. de vrouw veroordeelt om aan de man te betalen een bedrag van € 965,67 per
maand terzake de door de man betaalde hypotheekrente voor de woningen te
[woonplaats]/[woonplaats] ingaande 01 januari 2011 en eindigend aan het einde van
de maand waarin de notariële overdracht van de woning aan [adres 8]
als omschreven onder b van deze vordering heeft
plaatsgevonden, bij toewijzing van het onder h gevorderde te verminderen met de
samenloop van € 660,00 per maand van deze vorderingen gedurende de periode
01 januari 2011 tot 26 juli 2012.
e. de vrouw veroordeelt tot:
primair: aan de man te betalen een bedrag van € 19.215,50, zijnde de helft van de rente die door de man is betaald over het deel van de hypotheeklening dat
betrekking had op het bouwdepot waarmee de hypotheekschuld op [adres 8]
is verminderd.
subsidiair: aan de man te betalen een bedrag van € 15.166,00 (de helft van
€ 30.332,00), zijnde het bedrag waar de vrouw het voordeel van heeft gehad
zonder hier zelf iets voor op te offeren doordat hiermee de hypotheekschuld op [adres 8] is verminderd.
f. de vrouw veroordeelt aan de man te betalen de door hem betaalde kosten gemaakt
van 2005 tot en met 2012 terzake [adres 8] en [adres 3], betrekking
hebbende op verzekering, ozb, waterschapsbelastingen, zijnde een bedrag van € 3.879,00.
g. de vrouw veroordeelt tot betaling van € 16.974,00 aan de man voor door de man
voor haar betaalde hypotheekrente terzake de hypotheek gevestigd op de
[adres 3] door MoneYou over de periode september 2005 tot 01 november
2007.
h. de vrouw veroordeelt tot betaling van € 37.940,00 aan de man voor door de man voor haar betaalde hypotheekrente ter zake van de hypotheek gevestigd op de
[adres 3] door MoneYou over de periode 01 november 2007 tot 26 juli 2012.
i. de vrouw veroordeelt tot betaling van € 10.000,00 aan de man in verband met de
door hem geleden schade als gevolg van de aan de vrouw verwijtbare waardevermindering van de woning aan [adres 3].
j. de vrouw veroordeelt terzake de verrekeningen van banksaldi en overige
financiële producten aan de man te betalen een bedrag van € 731,00.
k. de vrouw veroordeelt aan de man te betalen € 4.434,00 ter verrekening van de
uitspraak van de Rechtbank van 11 maart 2008.
l. de vrouw veroordeelt om ingaande september 2005 tot 26 juli 2012 als
rentevergoeding aan de man te betalen een bedrag van 4 % per jaar over de
€ 100.000,00 welk vermogen de man in de woning te [woonplaats] heeft zitten,
derhalve een totaal bedrag van € 27.653,00.
m. de vrouw veroordeelt de roerende zaken, zoals vermeld onder punt 13 en punt 14
van de inleidende dagvaarding in de Rechtbankprocedure, aan de man af te geven
en de vrouw daarbij veroordeelt een bedrag van € 28.500,00 aan de man te
betalen ter vergoeding van de munten- en postzegelverzameling, wanneer deze
verzamelingen niet uiterlijk één maand na betekening van het in dezen te wijzen
arrest door de vrouw aan de man zijn afgegeven.
n. de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van een dwangsom van € 1.000,00
per dag voor iedere dag, waaruit blijkt dat gedaagde in strijd handelt met een aan
haar in het deze te wijzen arrest opgelegde veroordeling, betaling van een
geldsom niet betreffende.
o. de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van de wettelijke rente, subsidiair
4% per jaar, over het bedrag dat de vrouw krachtens het in deze procedure te
wijzen arrest verschuldigd zal zijn aan de man met ingang van 12 september 2005.
p. de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.
Subsidiair
voor het geval uw Rechtbank van oordeel is dat er tussen partijen geen afspraak tot
stand is gekomen omtrent de toescheiding van de boerderij te [woonplaats] aan de
vrouw voor de prijs van € 269.000,00:
1. de vrouw veroordeelt tot het meewerken aan de verkoop van de woning aan [adres 8]
[adres 8] via makelaardij [makelaardij],
alwaar het pand thans in de verkoop is aangeboden tegen een zo hoog mogelijke
opbrengst, één en ander te bepalen door de betreffende makelaar.
2. bepaalt, dat de verkoopopbrengst van de woning te [woonplaats] zal worden
aangewend voor het voldoen van de (door de makelaar) in rekening te brengen
kosten alsmede het inlossen van de op dit pand rustende hypotheekleningen en te
bepalen dat de netto restantopbrengst tussen partijen in twee gelijke delen
verdeeld dient te worden, danwel dat het tekort door beide partijen voor gelijke
delen voor rekening dient te komen.
3. de vrouw veroordeelt om aan de man te betalen een bedrag van € 4.828,00, zijnde de helft van de door de man reeds betaalde hypotheekrente voor de woning te [woonplaats]/[woonplaats] over de maanden februari 2010 tot en met december 2010, bij toewijzing van het onder 8 gevorderde te verminderen met de samenloop van € 3.630,00 van deze vorderingen.
4. de vrouw veroordeelt om aan de man te betalen een bedrag van € 482,00 per maand terzake de door de man betaalde hypotheekrente voor de woning te [woonplaats]/[woonplaats] ingaande 01 januari 2011 en eindigend aan het einde van de maand waarin de notariële overdracht van de woning aan [adres 8] als omschreven onder b van deze vordering heeft plaatsgevonden, bij toewijzing van het onder 8 gevorderde te verminderen met de samenloop van € 330,00 per maand van deze vorderingen gedurende de periode 01 januari 2011 tot 26 juli 2012.
5. de vrouw veroordeelt:
primair: aan de man te betalen een bedrag van € 19.215,50, zijnde de helft van de
rente die door de man is betaald over het deel van de hypotheeklening dat betrekking had op het bouwdepot waarmee de hypotheekschuld op [adres 8] is verminderd.
subsidiair: aan de man te betalen een bedrag van € 15.166,00 (de helft van
€ 30.332,00), zijnde het bedrag waarvan de vrouw het voordeel heeft gehad
zonder hier zelf iets voor op te offeren doordat hiermee de hypotheekschuld op
[adres 8] is verminderd.
6. de vrouw veroordeelt aan de man te betalen de door hem betaalde kosten gemaakt
van 2005 tot en met 2012 ter zake van [adres 8] en [adres 3]
betrekking hebbende op verzekering, ozb, waterschapsbelastingen, zijnde een
bedrag van € 3.879,00.
7. de vrouw veroordeelt tot betaling van € 16.974,00 aan de man voor door de man
voor haar betaalde hypotheekrente terzake de hypotheek gevestigd op de
[adres 3] door MoneYou over de periode september 2005 tot 01 november
2007.
8. de vrouw veroordeelt tot betaling van € 37.940,00 aan de man voor door de man
voor haar betaalde hypotheekrente terzake de hypotheek gevestigd op [adres 3] door MoneYou over de periode 01 november 2007 tot 26 juli 2012.
9. de vrouw veroordeelt tot betaling van € 10.000,00 aan de man in verband met
aan verwijtbare waarde vermindering van [adres 3].
10. de vrouw veroordeelt terzake de verrekeningen van banksaldi en overige
financiële producten aan de man te betalen een bedrag van € 731,00.
11. de vrouw veroordeelt aan de man te betalen € 4.434,00 ter verrekening van de
uitspraak van de Rechtbank van 11 maart 2008.
12. de vrouw veroordeelt om ingaande september 2005 tot 26 juli 2012 als
rentevergoeding aan de man te betalen een bedrag van 4% per jaar over de € 100.000,00, welk vermogen de man in de woning te [woonplaats] heeft zitten
derhalve een totaal bedrag van € 27.653,00.
13. de vrouw veroordeelt de roerende zaken, zoals vermeld onder punt 13 en punt 14
van de inleidende dagvaarding, aan de man af te geven en daarbij de vrouw
veroordeelt een bedrag van € 28.500,00 aan de man te betalen ter vergoeding van de munten- en postzegelverzameling, wanneer deze verzamelingen niet uiterlijk
één maand na betekening van het in dezen te wijzen arrest door de vrouw aan de
man is afgegeven.
14. de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van een dwangsom van € 1.000,00
per dag voor iedere dag, waaruit blijkt dat de vrouw in strijd handelt met een aan
haar in het deze te wijzen arrest opgelegde veroordeling, betaling van een
geldsom niet betreffende.
15. de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van de wettelijke rente, subsidiair
4% per jaar, over het bedrag dat de vrouw krachtens het in deze procedure te
wijzen arrest verschuldigd zal zijn aan de man met ingang van 12 september 2005.
16. de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure."
De omvang van het appel
[appellante] heeft in de aanhef van haar appeldagvaarding, tevens houdende haar grieven, aangezegd in hoger beroep te komen van het eindvonnis van de rechtbank van 21 maart 2012. In het petitum van de appeldagvaarding heeft zij echter vernietiging gevorderd van dit eindvonnis en voor zover nodig de tussenvonnissen (d.d. 3 november 2010 en 21 december 2011), hetgeen het hof doorslaggevend acht voor de omvang van het hoger beroep. Uit de in de appeldagvaarding opgenomen grieven is evenzeer genoegzaam gebleken dat het principaal hoger beroep zich mede richt tegen de tussenvonnissen van 3 november 2010 en 21 december 2011.
Het hof gaat er daarom vanuit dat het principaal hoger beroep zich tevens richt tegen die tussenvonnissen.