Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2014, staat de vraag centraal of het ontslag op staande voet van de werknemer door de werkgever terecht was. De werkgever, aangeduid als [appellant], had de werknemer, [geïntimeerde], ontslagen wegens vermeende verduistering van een contant bedrag van € 6.565,-. Het hof oordeelt dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de werknemer alleen toegang had tot de kluis waarin het geld was opgeslagen. De werkgever diende te bewijzen dat de werknemer het geld had verduisterd, maar slaagde daar niet in. Het hof concludeert dat de werknemer niet terecht op staande voet is ontslagen en bekrachtigt de eerdere beslissingen van de kantonrechter, die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden nietig verklaarde en de werkgever veroordeelde tot doorbetaling van loon vanaf de datum van ontslag.
Daarnaast werd in incidenteel appel door de werknemer opgekomen tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering tot betaling van overuren. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de motivering voor deze afwijzing niet kan handhaven, maar dat de werknemer wel moet bewijzen dat hij meer uren heeft gewerkt dan de overeengekomen 40 uur per week. Het hof volgt de urenregistratie van de werknemer, die aannemelijk maakt dat hij meer uren heeft gewerkt dan de werkgever heeft erkend. De grieven van de werknemer in incidenteel appel slagen gedeeltelijk, en het hof wijst een hoger bedrag aan overwerkvergoeding toe dan eerder was vastgesteld.
De uitspraak van het hof leidt tot een vernietiging van het eerdere vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de toegewezen bedragen en een aanpassing van de veroordeling tot betaling van overwerk. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de zijde van de werknemer, die grotendeels in het gelijk is gesteld.