ECLI:NL:GHARL:2014:6763

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
200.085.130-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een teeltcontract voor de teelt van tulpenbollen met betrekking tot teeltvergoeding en verzopen plekken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de uitleg van een teeltcontract voor tulpenbollen. De appellanten, een vennootschap onder firma, waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De kern van het geschil betrof de vraag of de contractgever, in dit geval de appellanten, een teeltvergoeding verschuldigd was voor verzopen plekken in het perceel waar de tulpenbollen waren geteeld. Het hof baseerde zijn oordeel op een deskundigenrapport, waarin werd gesteld dat het gebruikelijk is in de contractteelt dat geen vergoeding wordt betaald voor verzopen oppervlakten. De deskundige gaf aan dat de contractnemer geen aanspraak kan maken op een teeltvergoeding voor verzopen oppervlakten, omdat deze niet worden gemeten en vergoed. Het hof oordeelde dat de deskundige terecht had vastgesteld dat de contractgever geen teeltvergoeding verschuldigd was over de verzopen bollen, en dat de omstandigheden waaronder de waterschade was ontstaan niet relevant waren voor de beoordeling van de vordering. De appellanten hadden in eerste aanleg een schadevergoeding van € 211.524,- gevorderd, maar het hof wees deze vordering af, omdat de deskundige had geconcludeerd dat de verzopen plekken niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de vordering van de geïntimeerde tot betaling van een teeltvergoeding over de verzopen delen van het perceel niet-ontvankelijk. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de zijde van de appellanten, en het hof compenseerde de kosten in het principaal hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.085.130/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 163288 / HA ZA 09-1500)
arrest van de tweede kamer van 2 september 2014
in de zaak van

1.[appellant 1],

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],

gevestigd, respectievelijk wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna te noemen:
[V.O.F.], respectievelijk gezamenlijk
[appellanten],
advocaat: mr. I.N.A. Denninger, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
de vennootschap naar Frans recht
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. B.J.H. Kesnich, kantoorhoudend te Alkmaar.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 augustus 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft bij tussenarrest van 27 augustus 2013 [deskundige] benoemd tot deskundige en hem verschillende vragen voorgelegd.
1.2
De deskundige heeft op 21 januari 2014 een deskundigenbericht uitgebracht.
1.3
[geïntimeerde] heeft op 1 april 2014 een memorie van antwoord na deskundigenbericht genomen.
1.4
[appellanten] hebben op 10 juni 2014 een memorie van antwoord na deskundigenbericht tevens akte wijziging van eis genomen.
1.5
[geïntimeerde] heeft op 24 juni 2014 een akte houdende uitlating wijziging van eis genomen.
1.6
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

In het incidenteel hoger beroep
2.1
Ter beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door [appellanten] van een teeltvergoeding over zogenaamde verzopen plekken heeft het hof de deskundige enkele vragen gesteld ter zake van de in de teeltovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [V.O.F.] opgenomen bepaling dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van [A] (rechtsoverwegingen 3.30. en 3.32. in het arrest van 5 februari 2013).
2.2
Deze bij tussenarrest van 27 augustus 2013 aan de deskundige voorgelegde vragen en de daarop door de deskundige gegeven antwoorden luiden, voor zover van belang, als volgt:
2.3
Vraag a:is het in de contractteelt gebruikelijk in de teeltovereenkomst een bepaling op te nemen dat bij waterschade de verzopen plekken worden uitgemeten door een vertegenwoordiger van de intermediair? Zo ja, wat wordt met het opnemen van die bepaling in de teeltovereenkomst beoogd?
2.4
Antwoord deskundige:
"Ja, dit is gebruikelijk.
(…)
Het doel van deze bepaling is er voor te waken dat de contractnemer zorgvuldig is in zijn perceelkeuze. De contractnemer krijgt voor de prijs per rr een vergoeding voor het werk en de perceelhuur. Verzopen oppervlakten worden gemeten en niet betaald waardoor de contractnemer voor deze oppervlakte zijn werk en inzet niet vergoedt krijgt. De contractnemer heeft als enige inkomsten de vergoeding per rr, elke rr die wegvalt is een directe verliespost voor de contractnemer.
De schade van de contractgever is echter altijd groter omdat hij geen opbrengst heeft van de
verloren oppervlakte. Met deze bepaling wordt de schade van de contractgever verminderd.
De oorzaak van waterschade in een tulpenperceel kan divers zijn. Als er geen aansprakelijke derde partij (zie 3c) als oorzaak van de waterschade kan worden aangewezen dan zijn omstandigheden vanaf de ingebruikname van het perceel de oorzaak. Dit kan al beginnen met de omstandigheden waaronder het voorgaande gewas is geoogst en de wijze van grondbewerking voorafgaand aan het planten van de bollen.
Ongeacht deze omstandigheden zal de contractnemer in geval van verzopen plekken, die eerst in het voorjaar na opkomst van het gewas zichtbaar worden, geen aanspraak kunnen maken op een teeltvergoeding voor de verzopen oppervlakte."
2.5
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de deskundige heeft miskend dat niet uitsluitend de omstandigheden vanaf de ingebruikname van het perceel de oorzaak voor het verlies van de bollen kunnen zijn, maar ook bijvoorbeeld de kwaliteit van de bollen. Volgens [geïntimeerde] waren de door [V.O.F.] ter beschikking gestelde tulpenbollen van een matige kwaliteit.
2.6
Naar het oordeel van het hof is hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht over de kwaliteit van de bollen niet van belang voor het antwoord op vraag a. Bovendien heeft [geïntimeerde] haar door [appellanten] weersproken stelling, op geen enkele wijze onderbouwd. Zij heeft bij het planten van de bollen niet gereclameerd of een voorbehoud gemaakt. Ook naderhand tot het begin van deze procedure heeft zij daar geen opmerkingen over gemaakt. Het hof zal daarom aan deze stelling voorbijgaan.
2.7
[geïntimeerde] heeft de deskundige gewezen op twee uitspraken van het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel respectievelijk genummerd 9140A en 9435. De deskundige heeft deze uitspraken in zijn beschouwingen betrokken en heeft geoordeeld dat de zaak 9140A niet vergelijkbaar is met het thans voorliggende geschil en dat de uitspraak in de zaak 9435 in lijn is met de beantwoording van vraag a.
2.8
In haar memorie na deskundigenbericht heeft [geïntimeerde] nogmaals betoogd dat de uitspraken van het Scheidsgerecht tot een ander oordeel dienen te leiden.
2.9
Het hof stelt vast dat de zaak met het nr. 9140A niet met de onderhavige zaak overeenkomt, omdat in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, in het teeltcontract tussen partijen uitdrukkelijk was overeengekomen dat de waterschade voor rekening van de opdrachtgever zou komen. Een dergelijke bepaling hoeft geen uitdrukking te vormen van een gebruik, maar kan daarvan ook juist een afwijking vormen. Bovendien blijkt uit die uitspraak niet op welk type waterschade de bepaling in de overeenkomst betrekking had.
2.1
In de zaak met het nr. 9435 heeft zich een vergelijkbare situatie voorgedaan als in de thans voorliggende zaak en is het Scheidsgerecht met betrekking tot de vordering van de contractnemer tot betaling van een teeltvergoeding tot het oordeel gekomen dat
geenaanspraak op vergoeding voor verzopen delen van het perceel bestaat, ook al was niet gebleken dat de contractnemer in de nakoming van de contractteeltovereenkomst tekort was geschoten. Het antwoord van de deskundige op vraag a. is in overeenstemming met deze uitspraak van het Scheidsgerecht. Naar het oordeel van het hof maakt het in dat verband, anders dan [geïntimeerde] heeft bepleit, geen wezenlijk verschil dat in de zaak 9435 in het eveneens door tussenkomst van [A] opgestelde contract is vermeld
"Verzopen plekken worden niet meegenomen in de meting"en dat in de onderhavige zaak in het contract is opgenomen
"Bij waterschade worden de verzopen plekken uitgemeten door vertegenwoordiger van [A]". Integendeel, de in de zaak 9435 vermelde passage bevestigt veeleer het bestaan van het gebruik in de branche zoals door de deskundige uiteengezet.
2.11
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het antwoord van de deskundige op vraag a. overgenomen kan worden en tot uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
2.12
Vraag c:is het in de contractteelt gebruikelijk dat geen teeltvergoeding behoeft te worden betaald over de ingeplante oppervlaktes die zijn verzopen? Speelt daarbij een rol als gevolg van welke oorzaak het plantgoed is verzopen? Zo ja, in welk geval is wel een teeltvergoeding verschuldigd en in welk geval niet?
2.13
Antwoord deskundige:
"Ja, dat is gebruikelijk. Bij de teelt van tulpen is deze bepaling standaard in contractteeltovereenkomsten.
(…)
Het komt voor dat er sprake is van aansprakelijkheid wanneer een derde partij is betrokken bij de waterschade. Te denken valt hierbij aan een waterschap of polderbeheerder die verwijtbaar is dat water in sloten niet snel genoeg is afgevoerd. Het is ook mogelijk dat drainage door werkzaamheden van een aannemer geheel of gedeeltelijk is verstoord.
Wanneer sprake is van een aansprakelijke derde partij dan zal de aansprakelijkheidsverzekeraar van deze partij de schade onderzoeken en vaststellen. Contractgever zal, in geval van aansprakelijkheid en polisdekking, de volledige opbrengst van de verloren oppervlakte gecompenseerd krijgen en de contractnemer ontvangt zijn normale vergoeding.
Bij de meest voorkomende waterschade, structuurschade of ongelijkheden in een perceel en alle andere vormen van waterschade is door de contractgever voor de beschadigde oppervlakte geen teeltvergoeding verschuldigd.
Extreme weersomstandigheden kunnen voorkomen maar in de geschiedenis van de tulpenteelt in Nederland is alleen overstroming en verzadiging van percelen de oorzaak geweest van lokaal grote waterschades. In 1998, het jaar van de oogstschaderegeling, is het na langdurige zware regenval voorgekomen dat percelen tulpen omdat de drainage door het te hoge waterpeil in de sloten niets kon afvoeren, door waterverzadiging van de bouwvoor zijn verzopen. Dergelijke waterschades waren gebiedsgebonden en hadden betrekking op lager gelegen polders met eigen bemalingen die niet snel genoeg konden lozen op het boezemwater. In relatie tot de beteelde oppervlakte in totaal viel de verzopen oppervlakte nog mee.
De hoeveelheden regen die hebben geleid tot de oogstschaderegeling betroffen 100 mm en meer binnen 24 uur. Deze situatie heeft zich in de herfst van 1998 twee keer in vooral het zuidwesten en oosten van Nederland voorgedaan.
De orkaan in Frankrijk op 22-1-2009, voorafgegaan door 53 mm in drie dagen, is met 63 mm gevolgd door 28 mm op de volgende dag extreem te noemen. Omdat in de dagen daarna ook nog 40 mm totaal is gevallen is het aannemelijk dat deze hoeveelheid water de schade heeft veroorzaakt.
Dergelijke hoeveelheden water in korte tijd zijn schadelijk wanneer het water niet snel genoeg via de bouwvoor of via greppels en paden wordt afgevoerd. Als het water over de bedden tulpen kan lopen ontstaat verstikking, een situatie die binnen 36 uur al bereikt wordt.
Onder deze omstandigheden speelt de conditie van het perceel en de aanwezige voorzieningen voor de afvoer van water via het stelsel van drainage, greppels en sloten een hoofdrol.
Wanneer aan alle criteria waaraan een voor de teelt van tulpen geschikt perceel moet voldoen wordt voldaan zullen extreme weersomstandigheden in herfst en winter, langdurige zware regenval, geen grote gevolgen voor de opbrengst hebben.
De keuze van een perceel is zeer belangrijk. Bij contractteelt van lelies en tulpen worden de te gebruiken percelen gekozen door de contractnemer. Contractteelt is voor de contractgever een activiteit die zich buiten zijn bekende teeltomgeving afspeelt. De kennis van het gebied waar wordt geteeld is aanwezig bij degene die in het gebied woont en dat is de contractnemer.
De contractgever wordt voor het planten in kennis gesteld van de teeltlocatie voor het nieuwe teeltjaar. Tulpen worden in juli geoogst en in oktober/november geplant. Voorafgaand aan een nieuwe overeenkomst zal de contractnemer het te betelen perceel (ruim) voor aanvang van het plantseizoen hebben getoond. In Nederland is een AM-verklaring nodig om tulpen op een perceel te mogen telen en deze verklaring moet voor aanvang van de teelt beschikbaar zijn voor de contractgever.
Als de teeltgeschiedenis van het perceel bij de contractgever bekend is zal hij met de teelt op het bewuste perceel instemmen, erop vertrouwende dat de contractnemer op basis van zijn kennis van de grond in de regio een geschikt perceel heeft gevonden. In de contractovereenkomst staan bepalingen opgenomen over afwatering en geschiktheid van het perceel voor de teelt van tulpen of een ander bloembolgewas.
Aan de toestemming van de contractgever moet niet te veel betekenis worden afgeleid, het is meer een onderstreping van de keuze van de contractnemer van wie ten aanzien van de locatiekeuze de grootste deskundigheid mag worden verwacht."
2.14
[geïntimeerde] heeft naar aanleiding van het antwoord op vraag c aangevoerd dat de deskundige enerzijds (stelling 1) heeft vastgesteld dat het in Nederland in 1998 is voorgekomen dat na langdurig zware regenval percelen tulpen zijn verzopen, omdat de drainage door het te hoge waterpeil in de sloten niets kon afvoeren en anderzijds (stelling 2) heeft geconcludeerd dat als aan alle criteria waaraan een voor de teelt van tulpen geschikt perceel moet voldoen, wordt voldaan, extreme weersomstandigheden, zoals langdurig zware regenval, geen grote gevolgen hebben voor de opbrengst. Naar de mening van [geïntimeerde] zijn deze twee uitgangspunten zonder nadere verklaring niet met elkaar in overeenstemming te brengen. Daarom is zij van mening dat de keuze van het perceel grond om de tulpen van [V.O.F.] op te telen een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis is, waardoor verzopen plekken niet voor haar rekening behoren te komen. Evenmin valt haar iets te verwijten met betrekking tot de keuze van het perceel, aldus [geïntimeerde].
2.15
Het hof stelt vast dat er sprake is van een vermeende tegenstelling tussen de beide stellingen van de deskundige. Waar het betreft de situatie weergegeven onder stelling 1 is het niet kunnen afvoeren van het overtollige water uit het drainagesysteem de oorzaak geweest van het verzuipen van de tulpen. Daarmee is niet voldaan aan het uitgangspunt zoals beschreven onder stelling 2 dat het perceel moet voldoen aan alle voorwaarden die een perceel geschikt maken voor de teelt van tulpen.
2.16
Aan welk criterium het door [geïntimeerde] voor de teelt van de bollen van [V.O.F.] gebruikte perceel niet heeft voldaan is door partijen niet nader bediscussieerd. Feit is, en bepalend is ook, dat de bollen zijn verzopen en dat daarmee het perceel niet geschikt is gebleken.
2.17
De verbintenis die [geïntimeerde] als teler is aangegaan is geen resultaatsverbintenis in die zin dat van de geplante bollen 100% moet kunnen worden geoogst. Het gaat volgens de deskundige om een inspanningsverbintenis om van de geplante bollen een zo groot mogelijke opbrengst te realiseren. Die inspanning wordt gestimuleerd door de teeltvergoeding afhankelijk te maken van de oppervlakte die kan worden geoogst.
2.18
Het antwoord van de deskundige op vraag c. kan eveneens worden overgenomen en aan de beoordeling van het onderhavige geschil ten grondslag worden gelegd.
2.19
Op grond van de antwoorden van de deskundige op de vragen a. en c. moet worden geoordeeld dat het in de contractteelt van tulpenbollen gebruik is om overeen te komen dat geen teeltvergoeding verschuldigd is voor de oppervlakten die tijdens het teeltseizoen zijn verzopen. De bepaling in de teeltovereenkomst van 7/8 oktober 2008 dat de verzopen plekken zullen worden opgemeten door een vertegenwoordiger van [A] is daar een uitdrukking van.
2.2
De conclusie moet daarom luiden dat [V.O.F.] geen teeltvergoeding verschuldigd is over een oppervlakte van 2.904 RR aan verzopen bollen.
2.21
Vraag b. en vraag d. en het antwoord van de deskundige op die vragen zijn voor de beoordeling van het geschil niet meer van belang en zullen om die reden verder buiten beschouwing worden gelaten.
2.22
Grief I in het incidenteel appel slaagt niet.
In het principaal hoger beroep
2.23
[appellanten] hebben in eerste aanleg en bij memorie van grieven gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van € 211.524,-, bestaande uit € 133.724,- aan netto-opbrengstderving en € 77.800,- aan schadevergoeding wegens het moeten vernietigen van geoogste tulpenbollen als gevolg van verzuring en verrotting.
2.24
Bij memorie van antwoord na deskundigenbericht tevens akte wijziging van eis hebben [appellanten] de vordering tot schadevergoeding van € 77.800,- wegens verzuring en verrotting van geoogste bollen gehandhaafd en de vordering uit hoofde van netto-opbrengstderving gewijzigd in die zin dat zij thans primair € 226.553,- vorderen voor het geval verzopen plekken niet afgerekend hoeven te worden, subsidiair € 284.812,- wanneer voor de verzopen plekken wel een teeltvergoeding moet worden betaald.
2.25
[geïntimeerde] heeft zich op verschillende gronden verzet tegen deze vermeerdering van eis.
2.26
Het hof stelt met [geïntimeerde] vast dat ter gelegenheid van het pleidooi zowel [appellant 2] als de advocaat van [appellanten] zonder voorbehoud op vragen van het hof te kennen heeft gegeven dat de vordering van het positief contractsbelang als voorwaardelijk moet worden beschouwd, in die zin dat [appellanten] slechts vergoeding van gederfde winst vorderen als zij worden veroordeeld tot betaling van een teeltvergoeding over de verzopen delen van het perceel (zie ook het tussenarrest van 5 februari 2012 rechtsoverweging 3.36). Aldus hebben [appellanten] hun eis ten opzichte van de vordering zoals neergelegd in de memorie van grieven verminderd.
2.27
Dat betekent dat [appellanten] bij hun wijziging van eis ter zake van de vergoeding van de netto-opbrengst niet alleen het bedrag van hun vordering hebben verhoogd en de grondslag ten dele hebben gewijzigd (van vergoeding van het positief contractsbelang naar vergoeding van het positief contractsbelang en gemaakte kosten), maar ook het voorwaardelijke karakter van dit onderdeel van hun vordering hebben omgezet in een onvoorwaardelijk karakter.
2.28
Aangezien een vermeerdering van eis, waaronder mede moet worden verstaan een wijziging van de grondslag, is aan te merken als een grief en de vermeerdering van eis eerst bij memorie na deskundigenbericht tevens akte wijziging van eis van 10 juni 2014 heeft plaatsgevonden, stuit deze eisvermeerdering af op de in artikel 347 lid 1 Rv besloten liggende, in beginsel strakke regel dat alle grieven meteen bij memorie van grieven moeten worden aangevoerd (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959).
Voor het maken van een uitzondering op deze regel bestaat naar het oordeel van het hof geen grond. Aan de eisvermeerdering ligt geen nieuw, eerst door het deskundigenbericht bekend geworden feit ten grondslag. Voorts stuit het na een vermindering van eis (door een onvoorwaardelijke vordering om te zetten in een voorwaardelijke vordering) het in het laatste stadium van de procedure weer vermeerderen van eis (door de voorwaardelijke vordering om te zetten in een onvoorwaardelijke) af op de eisen van een goede procesorde.
2.29
Derhalve ligt naar het oordeel van het hof thans ter beoordeling voor de voorwaardelijke vordering van [appellanten] tot betaling aan hen van een bedrag van € 133.724,- uit hoofde van netto-opbrengstderving.
2.3
Aangezien de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een teeltvergoeding over de verzopen percelen zal worden afgewezen, is de aan de vordering van [appellanten] verbonden voorwaarde niet vervuld, zodat aan beoordeling van deze vordering niet wordt toegekomen.
2.31
Vervolgens is de vraag aan de orde of [appellanten] aanspraak kunnen maken op vergoeding van de schade van € 77.800,- als gevolg van verzuring en verrotting van de wel geoogste bollen.
2.32
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] afgewezen, omdat zij niet binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 6:89 BW hebben geprotesteerd tegen het gebrek in de prestatie van [geïntimeerde] (rechtsoverwegingen 5.6 tot en met 5.12 van het vonnis van
13 oktober 2010).
2.33
In hoger beroep hebben partijen vervolgens uitvoerig gedebatteerd over de beantwoording van de vraag of [appellanten] al dan niet tijdig hebben geprotesteerd en welke factoren daarbij een rol zouden moeten spelen.
2.34
Het hof zal echter aan dat debat voorbij gaan. Ook als de desbetreffende grieven IX, X en XI in het principaal hoger beroep zouden slagen leidt dit niet tot een andere beslissing. Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof immers (alsnog) alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van [geïntimeerde] te behandelen, voor zover deze door het slagen van enige grief relevant worden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
2.35
[geïntimeerde] heeft in de conclusie van antwoord in reconventie (punt 21 en volgende) betwist dat de gehele opbrengst plantgoed van de teelt zoals die door haar is verzorgd en geleverd aan [V.O.F.] is vernietigd. Volgens haar heeft [V.O.F.] dat plantgoed het jaar daarop weer in Frankrijk geteeld. Als de door [geïntimeerde] aan [V.O.F.] geleverde partij bloembollen werkelijk zou zijn vernietigd, had het voor de hand gelegen dat [appellanten] hiervan enigerlei vorm van bewijs zou hebben behouden, zo heeft [geïntimeerde] gesteld. Bij memorie van antwoord in het principaal appel (punt 34) heeft [geïntimeerde] haar standpunt herhaald evenals bij pleidooi (punt 40 pleitnota).
2.36
[appellanten] hebben bij pleidooi desgevraagd te kennen gegeven dat met betrekking tot deze partij bollen geen rapportages voorhanden zijn. Zij hebben aangegeven dat zij de bollen noodgedwongen zelf hebben gecomposteerd. Uit bij [A] aanwezige verkoopbriefjes blijkt volgens hen dat de verkoop van deze bollen is geannuleerd.
2.37
Het hof stelt vast dat [appellanten] op geen enkele wijze hebben onderbouwd dat de kwaliteit van de geoogste bollen als gevolg van schade opgelopen tijdens de teelt in Frankrijk zo onder de maat was dat deze wegens verzuring en verrotting dienden te worden vernietigd. Geannuleerde verkopen zeggen niets over de kwaliteit en de oorzaken van de beweerde slechte kwaliteit van de bollen. Zo kunnen deze bollen door [appellanten] zelf zijn gebruikt, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd, dan wel opnieuw zijn verkocht.
2.38
Nu [appellanten] de vordering tot schadevergoeding onvoldoende hebben onderbouwd, dient deze te worden afgewezen.
Afronding
2.4
De grieven III, IV en V in het principaal hoger beroep slagen (rechtsoverweging 3.22 van het tussenarrest van 5 februari 2013). Het slagen van deze grieven betekent dat de grieven VI en VII, die betrekking hebben op de veroordeling van [appellanten] in conventie in de buitengerechtelijke kosten, respectievelijk de proceskosten, eveneens slagen. Het vonnis van de rechtbank van 13 oktober 2010 dient daarom te worden vernietigd, voor zover het betreft de vordering in conventie van [geïntimeerde].
2.41
Gelet op deze gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van 13 oktober 2010 ligt de vordering van [appellanten] tot terugbetaling van alles wat zij inmiddels ter uitvoering van dat vonnis aan [geïntimeerde] hebben voldaan, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, voor toewijzing gereed (zie ook rechtsoverweging 3.17 van het tussen arrest van 5 februari 2013).
2.42
De grieven IX, X, XI, XII in het principaal hoger beroep falen. In het verlengde daarvan falen tevens de grieven XIII, betreffende de proceskostenveroordeling in reconventie en grief VIII die betrekking heeft op het beroep op verrekening van [appellanten].
2.43
Het vonnis van 13 oktober 2010 zal worden bekrachtigd voor zover het betreft de vordering van [appellanten] in reconventie.
2.44
Grief I in het incidenteel hoger beroep faalt. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van een teeltvergoeding over de verzopen delen van het perceel is door de rechtbank terecht afgewezen (rechtsoverweging 2.20).
2.45
De vordering van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden ten gevolge van door [appellanten] gelegde conservatoire derdenbeslagen dient in deze procedure buiten behandeling te blijven, zodat [geïntimeerde] in die vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard (rechtsoverweging 3.18 van het tussenarrest van 5 februari 2013).
2.46
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, welke kosten aan de zijde van
[appellanten] worden begroot op € 1.720,- aan griffierecht en € 1.788,- (2 punten, tarief IV, € 894,- per punt) aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zoals nader in het dictum aangegeven.
2.47
De kosten van de procedure in principaal hoger beroep zullen worden gecompenseerd, aangezien partijen op onderdelen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
2.48
[geïntimeerde] zal in het incidenteel hoger beroep als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 3.264,- (4 punten, tarief IV, € 1.632,- per punt, gedeeld door 2) aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zoals nader in het dictum aangegeven. De kosten van de deskundige die door [geïntimeerde] zijn voorgeschoten blijven voor rekening van
, nu deze kosten zijn gemaakt in het kader van het incidenteel hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar vordering in het incidenteel hoger beroep tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden ten gevolge van door [appellanten] gelegde conservatoire derdenbeslagen;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 oktober 2010, voor zover gewezen in conventie
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] in conventie af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellanten] van al hetgeen [appellanten] aan haar hebben betaald ter uitvoering van het vonnis van 13 oktober 2010, voor zover in conventie gewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 1.720,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 15 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 oktober 2010, voor zover gewezen in reconventie;
compenseert de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 3.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 15 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
verstaat dat de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van [geïntimeerde] blijven;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het betreft de hiervoor vermelde veroordelingen tot betaling van een geldsom;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. M.W. Zandbergen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 september 2014.