ECLI:NL:GHARL:2014:6634

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
200.125.452-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over parkbijdragen tussen perceeleigenaren in recreatiepark

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee perceeleigenaren in een recreatiepark over de verschuldigdheid van parkbijdragen. Appellant, eigenaar van vier percelen in het park, heeft de parkbijdragen voor de jaren 2011 en 2012 niet betaald en stelt dat hij deze niet verschuldigd is zolang zijn percelen niet in gebruik zijn genomen. Geïntimeerde, de eigenaar van het recreatiepark, heeft appellant in eerste aanleg aangeklaagd voor betaling van de openstaande bedragen, die door de kantonrechter zijn toegewezen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en zeven grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat hij de parkbijdragen niet hoeft te betalen vanwege tekortkomingen van de geïntimeerde in de onderhoudsverplichtingen en de toegankelijkheid van voorzieningen zoals het zwembad.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de verplichting tot betaling van de parkbijdragen in de koopovereenkomst is vastgelegd, ongeacht of de percelen in gebruik zijn genomen. Het hof oordeelt dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over tekortkomingen van de geïntimeerde. De grieven van appellant worden verworpen, en het hof bevestigt de veroordeling van appellant tot betaling van de parkbijdragen, vermeerderd met rente en kosten. Het hof wijst de vordering van geïntimeerde tot betaling van buitengerechtelijke kosten en kadastrale kosten gedeeltelijk toe, maar wijst de vordering tot betaling van € 28,- aan kadastrale kosten af. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.452/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 404863\ CV EXPL 12-6892)
arrest van de eerste kamer van 26 augustus 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.J. Oudman, kantoorhoudend te Joure, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te 's-[woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.M. Kroone, kantoorhoudend te Alkmaar, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 25 september 2012 en 4 december 2012 van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 februari 2013;
- de memorie van grieven d.d. 20 augustus 2013 (met producties);
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep d.d. 15 oktober 2013 (met producties);
- het gehouden pleidooi d.d. 24 juni 2014 waarbij akte is verleend van door [appellant] op voorhand ingestuurde producties en waarbij van beide zijden een pleitnotitie is overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
De vordering van [appellant] in principaal appel zoals verwoord in zijn memorie van grieven luidt:
"
(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis tussen partijen gewezen op 4 december 2012, en, opnieuw rechtdoende
a. alsnog [geïntimeerde] diens vorderingen te ontzeggen vanwege de omstandigheden van het geval
b. door daartoe bij wege van verweer het beroep dat [appellant] doet als voormeld bij de inleiding van de grieven en/of de grieven en/of het bij of krachtens deze memorie gestelde te honoreren, en ter wijziging van de overeenkomst tussen partijen te bepalen dat [appellant] ter zake van de parkkosten 2011 en 2012 niets verschuldigd is aan [geïntimeerde] vanwege die omstandigheden als voormeld
c. mitsdien verzoekt [appellant] uw gerechtshof [geïntimeerde] tevens te bepalen dat [geïntimeerde] gehouden is tot terugbetaling van het bedrag groot € 8.608,71 zoals door [appellant] voldaan aan de notaris op 22 april 2013, en [geïntimeerde] daartoe te veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum, dan wel [geïntimeerde] tot terugbetaling van een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum te veroordelen als door uw gerechtshof in goede justitie nader vast te stellen zal zijn, rekening houdende met de omstandigheden van het geval
d. dan wel tot het nemen van een zodanige beslissing gezien de omstandigheden van het geval, als uw gerechtshof in goede justitie vermene rechtvaardig te zijn met het oog op [appellant]' belangen;
Met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
"
2.4
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"
het vonnis van 4 december 2012 (…) waarvan [geïntimeerde] in beroep is gekomen (…) te vernietigen ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten;
I. [appellant] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van EUR € 4.645,96 vermeerderd met contractuele rente van 1% per maand tot aan de dag der algehele voldoening aan [geïntimeerde];
II. [appellant] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 50,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
III. [appellant] te veroordelen tot betaling van de executiekosten in eerste aanleg tot betaling van een bedrag van € 838,97 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
(…)
[appellant] te veroordelen uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure in eerste aanleg en deze procedure."
2.5
Deze vordering van [geïntimeerde] houdt een verandering van eis in, die het hof aldus verstaat dat [geïntimeerde] zijn vordering in eerste aanleg handhaaft met uitzondering van de daarbij gevorderde incassokosten, dat hij deze laatste post van € 600,- naar € 100,- vermindert en dat hij zijn vordering verder uitbreidt met hetgeen hiervoor onder 2.4 sub I., II, en III is vermeld. [appellant], die de vordering klaarblijkelijk ook in die zin heeft verstaan, heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [geïntimeerde]. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [geïntimeerde] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van genoemd vonnis van 4 december 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen op het volgende neer.
3.2
[geïntimeerde] is sinds 6 mei 2009 eigenaar van een recreatiecentrum/bungalowpark genaamd [het park] (hierna: het park). [appellant] is sinds 17 augustus 2009 eigenaar van een viertal in dat park gelegen percelen. Deze percelen zijn vooralsnog leeg, zij zijn althans niet als kampeer-/recreatieplaats in gebruik genomen.
3.3
In de tussen partijen ter zake van de bedoelde percelen opgemaakte akte van levering, waarin [geïntimeerde] als "[het park]" en/of "verkoper" en [appellant] als "koper" wordt aangeduid, is onder meer bepaald:
"
Bijzondere Bepalingen
In de gemelde tussen [het park] en de koper gesloten koopovereenkomst staat ondermeer nog vermeld, woordelijk luidende:
"Algemene voorzieningen, vereniging van eigenaren
Artikel 14
1.Algemene voorzieningen
a. De zich in het recreatiepark, waarin het kampeermiddel is gelegen, bevindende wegen, paden, groenstroken, speelattributen, waterpartijen en infrastructurele opstallen en voorzieningen e.d. zijn en blijven eigendom van [het park], die verplicht is een en ander in goede staat van onderhoud te houden.
De koper verbindt zich jegens [het park] of een namens [het park] nader aan te wijzen derde en is jegens [het park] of de door [het park] namens hem aangewezen derde gehouden om bij te dragen in de parkkosten/lasten van onderhoud/vervanging, instandhouding en exploitatie van deze algemene voorzieningen, hierna tezamen te noemen "de parkkosten".
b. De parkkosten bedragen€ 477,40 per jaar, exc. 19% BTW.
Deze bestaan uit onderhoudskosten van openbare groenvoorziening/waterpartijen hetgeen ondermeer inhoud het schoonhouden van duikers, uitgraven en verwijderen van begroeiing, het verzorgen en uitbreiden van nieuwe aanplant. Verder behoort tot deze bijdrage het schoonhouden van het recreatiecentrum, de verzekeringen, alsmede het onderhouden en in stand houden van alle sub a vermelde voorzieningen.
De voor het verkochte verschuldigde zakelijke lasten en overheidsheffingen en de kosten van vuilafvoer, gas, water, elektra en kabeltelevisie zijn uitdrukkelijk niet in deze bijdrage opgenomen en dienen derhalve door de koper naast de bijdrage, voor eigen rekening te worden voldaan.
c. De vergoedingen sub b zullen jaarlijks aan de hand van de stijging respectievelijke daling van de consumentenprijsindex (CPI) reeks alle huishoudens (2000=100), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), worden geïndexeerd.
De jaarlijkse per 1e januari van ieder jaar vast te stellen bijdrage zal worden berekend door de vorige bijdrage te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller zal worden gevormd door het maandindexcijfer van juli voorafgaande aan de datum van de herziening van de bijdrage en de noemer door het maandindexcijfer van juli van het daaraanvoorafgaande jaar.
d. De sub b bedoelde bijdrage is verschuldigd telkens binnen 14 dagen na opgave door [het park] van het verschuldigde bedrag.
De sub b bedoelde bijdrage is eveneens verschuldigd indien het verkochte perceel nog niet (volledig) is bebouwd.
Ieder beroep op compensatie of korting is uitgesloten.
Bij niet-tijdige betaling van de bijdrage of een gedeelte daarvan is de koper over de bijdrage een rente verschuldigd gelijk aan 1% per mand waarbij een gedeelte van een maand geldt als een volle maand. Tevens komen de buitengerechtelijke incassokosten met een minimum van € 50,00 voor rekening van de koper.
(…)
2.Vereniging van Eigenaren (VvE)
De koper verplicht zich door ondertekening van deze overeenkomst/of ondertekening van de notariële akte van levering lid te worden en te blijven van de belangenvereniging: Vereniging van Eigenaren Recreatiepark [het park], gevestigd te [plaats].
(…)"
3.4
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 25 september 2010 met betrekking tot de vier percelen een viertal facturen gestuurd ter zake de parkbijdrage 2011 ad € 596,84 inclusief BTW per perceel.
Ter zake de parkbijdrage 2012 ad € 612,36 per perceel heeft [geïntimeerde] op 22 oktober 2011 [appellant] gefactureerd.
Op 22 oktober 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant] ter zake van de parkbijdrage 2013 een bedrag van
€ 527,97 (exclusief BTW) per perceel gefactureerd.
3.5
[appellant] heeft de bedoelde parkbijdragen niet betaald.
3.6
Op of direct grenzend aan het parkterrein is een zwembad met kantine gelegen, dat voorheen aan een rechtsvoorganger van [geïntimeerde] toebehoorde maar ten tijde van de aankoop van de percelen door [appellant] eigendom was van de gemeente Menaldumadeel (en dat ook thans nog is). De exploitatie van de horecagelegenheid is sinds 2006 in handen van een derde.
De kaveleigenaren hebben toegang tot dit zwembad. De door [geïntimeerde] aan de kaveleigenaren bekend gemaakte openingstijden van het zwembad zijn: in de periode van 1 mei tot
1 september dagelijks van 13.00 uur tot 18.00 uur.
3.7
In verband met bouwactiviteiten van de gemeente is het zwembad in de zomer van 2012 (in ieder geval) vier tot zes weken gesloten geweest.
3.8
[geïntimeerde] heeft de in de hiervoor onder 3.3 geciteerde overeenkomst bedoelde VvE in 2011 doen uitschrijven uit het handelsregister.
3.9
Op 21 mei 2013 heeft de bedrijfsleider van het park [bedrijfsleider] [appellant] een e-mailbericht gestuurd waarin wordt medegedeeld - kort gezegd - dat kaveleigenaren die hun kosten/facturen niet voldoen een parkverbod ontvangen zolang zij niet betalen.
3.1
[appellant] heeft het terrein van het park sedertdien bezocht op momenten dat [bedrijfsleider] er niet aanwezig was.
3.11
Onder druk van een door [geïntimeerde] gelegd executoriaal beslag heeft [appellant] de betaling waartoe hij in eerste aanleg werd veroordeeld aan de door [geïntimeerde] bij de executie ingeschakelde notaris voldaan.

4.De vordering en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg betaling van de parkkosten over de jaren 2011 en 2012 van in totaal € 4.836,80 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf
6 februari 2012, met "schade wegens Kadastrale informatie" ad € 28,- en met incassokosten ad € 600,-.
4.2
[appellant] heeft zich verweerd door te stellen - samengevat - dat hij de parkbijdrage niet verschuldigd is zolang zijn perceel niet als kampeerruimte wordt gebruikt en voorts dat hij niet gehouden is om de bijdragen te betalen omdat [geïntimeerde] jegens hem te kort schiet.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld - kort gezegd - dat [appellant] geen beroep op opschorting ex art. 6:262 BW toekomt, zodat hij de hoofdsom dient te voldoen. Ook de gevorderde rente en kadastrale kosten heeft de kantonrechter, als niet betwist, toegewezen. De buitengerechtelijke kosten werden als onvoldoende gespecificeerd afgewezen. [appellant] werd in de proceskosten veroordeeld.

5.De grieven en de beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in principaal hoger beroep zeven grieven tegen het aangevallen vonnis geformuleerd.
Met de grieven legt [appellant] de vraag of hij de parkbijdragen (met rente) verschuldigd is in volle omvang aan het hof voor. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2
[appellant] heeft de contractuele verplichting tot betaling van een parkbijdrage op zichzelf niet betwist, maar heeft een reeks van feiten en omstandigheden aangevoerd die naar zijn overtuiging maken dat hij deze wegens tekortschieten van [geïntimeerde] mag opschorten dan wel in het geheel niet hoeft te voldoen.
Anders dan [appellant] meent, rusten stelplicht en bewijslast ten aanzien van dit tekortschieten op hemzelf. Zijn standpunt dat [geïntimeerde] hier de bewijslast draagt, omdat [geïntimeerde] in de procedure de eisende partij is, kan niet worden gevolgd; [appellant] legt daarmee het adagium "wie stelt, bewijst" (volstrekt) verkeerd uit.
Het hof zal de aan het adres van [geïntimeerde] gemaakte verwijten in het hierna volgende nalopen.
Hof zal daarbij de bewering van [appellant] dat de door hem gekochte percelen niet aan de koopovereenkomst beantwoordden, dan wel dat hij bij de aankoop daarvan heeft gedwaald terzijde laten, nu de onderhavige procedure slechts de verschuldigdheid van de parkbijdrage betreft en niet op een mogelijke aantasting van de onroerend goed transactie ziet.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld dat hij een eventuele verplichting tot betaling van parkbijdragen met een uit de aankoop van de percelen voortspruitende vordering op [geïntimeerde] (vanwege tegenvallende omvang, waarde of verhuurbaarheid) kan verrekenen, is het hof van oordeel dat een zodanige tegenvordering, zo al voldoende onderbouwd, zich hier niet eenvoudig laat vaststellen.
5.3
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop.
Uitgaande van het in de akte van levering opgenomen artikel 14 stond tegenover de door [appellant] te betalen parkbijdrage voor [geïntimeerde] de verplichting om de aan hem in eigendom toebehorende infrastructuur, groenvoorziening/waterpartijen en opstallen goed te onderhouden c.q. beheren, terzake daarvan de nodige verzekeringen in stand te houden en om het recreatiecentrum schoon te houden in algemene zin.
Uit de gedingstukken (in het bijzonder: de verkoop-brochure waar [appellant] zich op beroept) blijkt dat kaveleigenaren naast de litigieuze parkbijdrage ook jaarlijkse bijdragen ter zake van "gebruik zwembad" (van met tot en met augustus), "kabel", "afvalstofheffing/huisvuil", gas/water/licht", "hemelwaterafvoer", "riool afvoer, "straatverlichting" en "draadloos internet" verschuldigd zijn. Deze bijdragen worden separaat geheven.
Non usus en gelijke behandeling
5.4
[appellant] stelt allereerst dat hij de parkbijdrage niet verschuldigd is, zolang hij zijn percelen nog niet in (recreatief) gebruik heeft genomen.
Het hof zal hem hierin niet volgen. In de tussen partijen geldende overeenkomst is immers (artikel 14 eerste lid onder d, hiervoor bij 3.3 geciteerd) expliciet opgenomen dat de parkbijdrage ook verschuldigd is als een perceel nog niet (volledig) is bebouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat daarmee iets anders is bedoeld dan dat de verschuldigdheid van parkbijdrage met de levering van de kavel is gegeven en niet afhangt van de vraag of deze ook daadwerkelijk voor recreatiedoeleinden wordt gebruikt.
Het gegeven dat verschillende andere perceeleigenaren bij non usus wèl een vrijstelling van de parkbijdrage genieten, doet daar niet aan af. Aan [geïntimeerde] komt de vrijheid toe om met anderen afwijkend te contracteren. Anders dan [appellant] meent, levert dat geen verboden ongelijke behandeling op.
Zwembad
5.5
Een van de hoofdklachten van [appellant] betreft de toegankelijkheid van het zwembad.
Het hof stelt voorop dat in de vordering van [geïntimeerde] geen vergoeding voor het gebruik van het zwembad is begrepen; deze werd immers los van de parkbijdrage geheven. Uit het in hoger beroep gehouden pleidooi leidt het hof bovendien af dat het zwembad nauwelijks gesloten is geweest: in 2012 ging het als gevolg van bouwactiviteiten weliswaar later in het seizoen open, maar daar staat tegenover dat het zwemseizoen dat jaar (om die reden) is verlengd. Dat het zwembad ook los van dat incident gesloten is geweest, acht het hof onvoldoende onderbouwd: [appellant] heeft desgevraagd aangegeven dat hij niet exact kan zeggen wanneer het zwembad gesloten was.
De door [appellant] in dit kader nog opgeworpen stelling dat het zwembad door rechtsvoorgangers van [geïntimeerde] op niet toegestane wijze werd vervreemd en dat het park als gevolg daarvan aanmerkelijk werd verkleind, laat het hof geheel terzijde, nu die gebeurtenissen van vóór zijn aankoop van de percelen dateren en aldus niet de conclusie kunnen dragen dat het tussen partijen overeengekomen jaarlijkse vaste bedrag aan parklasten gelet op een gewijzigde omvang van het park niet verschuldigd is.
Vuilophaal
5.6
[appellant]' klacht terzake de vuilophaal acht het hof evenmin voldoende gefundeerd.
Ook hierbij geldt dat de parkbijdrage geen component voor kosten van vuilophaal bevat. Verder heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat het huisvuil structureel onvoldoende frequent wordt afgevoerd. Zijn stelling dat "de vuilcontainers regelmatig overvol waren" is daartoe, mede bezien in het licht van het daartegen gevoerde verweer, niet toereikend. Dat het park geteisterd werd door zwerfvuil is door hem wel gesteld, maar niet voldoende geconcretiseerd.
Receptie
5.7
[appellant] heeft verder aangevoerd dat de receptie vrijwel nooit bemand is.
Anders dan het zwembad en de vuilophaal betreft dit een in de parkbijdrage besloten liggend punt. [geïntimeerde] heeft betwist dat de openstelling van de receptie onvoldoende is. De receptie wordt volgens [geïntimeerde] wel degelijk naar behoren bemand en als er niemand aanwezig is, is er altijd iemand bereikbaar doordat er doorgaans zo'n twaalf personeelsleden op het park aanwezig zijn en doordat [bedrijfsleider], die boven de receptie woont, zeven dagen per week 24 uur per dag telefonisch bereikbaar is. In het licht van dit verweer heeft [appellant] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] op dit punt tekort schiet. [appellant] beperkt zich tot een verwijt in algemene termen en noemt geen enkel incident waarbij hijzelf of een van de andere parkgasten zich tevergeefs bij de receptie heeft gemeld. Het komt het hof overigens voor dat [appellant], die naar eigen zeggen geen gebruik maakt van zijn kavels, de diensten van de receptie ook nauwelijks behoeft. Dat laatste geldt ook voor zijn - eveneens onvoldoende onderbouwde - klacht dat er geen fietsen, kano's of skelters kunnen worden gehuurd.
Toiletgebouw/wasruimte niet open
5.8
De klacht van [appellant] dat parkgasten geen sleutel voor het toiletgebouw/wasruimte kunnen krijgen omdat de receptie voortdurend onbemand is, stuit op het voorgaande af. Daar komt bij dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat de bedoelde sleutel ook bij de horecagelegenheid bij het zwembad kan worden opgehaald.
Staat van onderhoud infrastructuur, groenvoorziening, speeltoestellen en waterpartij
5.9
Ook de stelling van [appellant] dat het in het park aanwezige asfalt niet voldoet omdat het gaten vertoont en te dun is om chalets over te vervoeren, zal het hof passeren. [appellant] verzuimt ook op dit punt om aan te geven waar, wanneer en op welke wijze de staat van het asfalt tot problemen heeft geleid.
Zijn klachten over onvoldoende snoeien en maaien, slecht waterbeheer van de zwemvijver en achterblijvend onderhoud aan de speeltoestellen treffen eenzelfde lot. [appellant] maakt in zijn algemeenheid melding van het bestaan van levensgevaarlijke situaties, echter zonder daarbij voldoende concrete voorbeelden van (dreigende) incidenten te noemen. Het gegeven dat het in 2011 is voorgekomen dat er een of meer - precieze tijdstippen en aantallen vermeldt [appellant] niet - dode waterdieren in het water dreven is daartoe niet voldoende. Het door hem ter zake van de speeltoestellen in het geding gebrachte rapport van de stichting speelhetveilig.nl van 15 maart 2013 (productie 33 bij memorie van grieven) is evenmin toereikend om zijn verwijt te schragen, aangezien het wel kritische opmerkingen bevat en verbeterpunten opsomt maar niet in een duidelijke conclusie uitmondt.
De stelling dat er geen adequate brandvoorzieningen op het terrein aanwezig zijn is met [appellant]' mededeling dat er vaste normen voor aantallen bluspunten en brandmelders bestaan niet toereikend onderbouwd. Of, in hoeverre, hoe vaak en op wanneer de veiligheidsnormen door [geïntimeerde] zijn geschonden, wordt door [appellant] niet genoegzaam uit de doeken gedaan. Ook het door [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nog overgelegde memo van de brandweer NW- Fryslân van 15 juli 2013 kan dit verwijt niet dragen. Het hof laat dan nog daar dat dit laatste stuk kennelijk een concept betreft.
Ook ten aanzien van het snoei- en maaiwerk maakt [appellant] onvoldoende helder in hoeverre dat beneden de maat was, waarbij het hof nog opmerkt dat een incidenteel tekortschieten op dit vlak onvoldoende is om opschorting van de volledige parkbijdrage te rechtvaardigen.
Geen Vereniging van Eigenaren
5.1
Ook [appellant]' verwijt aangaande het ontbreken van de in de akte van levering bedoelde Vereniging van Eigenaren kan hem niet van de zijn betalingsverplichting bevrijden, nu de bepaling waar hij zich daarbij op beroept geen verplichting voor [geïntimeerde], maar voor de kaveleigenaren (namelijk: tot lidmaatschap en onderwerping aan meerderheidsbesluiten) in het leven roept. [geïntimeerde] heeft ten pleidooie van het hof overigens overtuigend aangevoerd dat hij de vereniging heeft doen uitschrijven uit het handelsregister omdat er geen animo voor was en dat hij de kaveleigenaren aldus van een voor hen belastende verplichting onthief, aangezien daaraan een forse boete (van € 11.250,-) was gekoppeld. De klacht van [appellant] dat [geïntimeerde] hem en de zijnen hiermee feitelijk buiten spel heeft gezet, stuit af op het gegeven dat het ieder van hen vrij staat om de vereniging nieuw leven in te blazen.
Negatieve publiciteit en procedures
5.11
Het gegeven dat het bungalowpark een tijdlang negatief in het nieuws was en in verschillende juridische procedures is verwikkeld, levert evenmin een omstandigheid op die maakt dat [appellant] de parkbijdrage niet of vooralsnog niet is verschuldigd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de negatieve uitlatingen over het park met name uit het kamp van de kaveleigenaren afkomstig lijken te zijn.
Hoogte van de bijdrage; inzage in de kosten, indexering
5.12
[appellant] heeft verder nog verdedigd dat hij de betalingen van de facturen op mag schorten zolang [geïntimeerde] hem geen specificatie van de werkelijke parkkosten verschaft.
[appellant] verliest hierbij echter uit het oog dat hetgeen [geïntimeerde] hem in rekening brengt een vaste jaarlijkse bijdrage, en geen doorberekening van feitelijk gemaakte kosten is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [appellant] zijn betaling van een opgave van die werkelijke kosten afhankelijk mag maken. De gekozen constructie draagt, zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd, voor [appellant] overigens zowel kwade als goede kansen in zich doordat de werkelijke jaarlijkse kosten voor [geïntimeerde] niet alleen lager, maar ook hoger dan de geïnde parkbijdragen kunnen uitvallen.
Onjuiste indexering
5.13
Ten slotte heeft [appellant] nog aangevoerd dat de parkbijdragen waar [geïntimeerde] betaling van vordert onjuist zijn berekend, aangezien de overeengekomen indexering daar niet op de juiste wijze op is toegepast. [appellant] heeft daartoe een berekening en gegevens van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) in het geding gebracht, waarbij de norm 2006=100 wordt gehanteerd (productie 34 memorie van grieven in principaal appel). [geïntimeerde] betwist dat de factuurbedragen niet conform de overeengekomen indexering zijn berekend en heeft ter ondersteuning daarvan een CBS-berekening in het geding gebracht die op het uitgangspunt 2000=100 steunt (productie A12 memorie van antwoord). Nu deze laatste berekening met het in de tussen partijen geldende overeenkomst vastgelegde uitgangspunt (2000=100) correspondeert en [appellant], hoewel daartoe in de gelegenheid, er niet meer op heeft gereageerd zal het hof (niet alleen voor de jaren 2011 en 2012, maar ook voor 2013) van de juistheid van de berekening van [geïntimeerde] uitgaan.
Tussenconclusie
5.14
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] de aan hem in rekening gebrachte parkbijdragen was verschuldigd en zijn betaling daarvan niet mocht opschorten.
Aldus is hij in eerste aanleg terecht tot betaling daarvan veroordeeld en ligt de in hoger beroep daarenboven nog gevorderde van betaling van de bijdrage 2013 voor toewijzing gereed.
Het argument dat die laatste bijdrage niet verschuldigd zou zijn omdat [appellant] een parkverbod zou zijn opgelegd, stuit reeds af op het gegeven dat, zoals ten pleidooie in appel onweersproken naar voren is gekomen, [appellant] altijd welkom is gebleven op het park aangezien hem de toegang niet individueel is ontzegd.
Nu [appellant] zich voor het overige niet specifiek tegen het door [geïntimeerde] voor 2013 opgevoerde bedrag van € 4.645,96 heeft verweerd, zal het hof dit toewijzen zoals hierna vermeld.
5.15
Rest nog de beoordeling van de nevenvorderingen, waarbij [appellant] in principaal hoger beroep tegen zijn veroordeling tot vergoeding van kadastrale kosten ad € 28,- en tegen de aan hem berekende rente opkomt, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel de afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten (ad naar hij thans stelt € 100,-) heeft aangevochten en haar vordering in appel met incassokosten aangaande de bijdrage 2013 en met executiekosten heeft vermeerderd.
Wat de in eerste aanleg berekende rente betreft: met de vaststelling dat [geïntimeerde] de juiste bedragen heeft gefactureerd is het door [appellant] ingenomen standpunt dat de rente-component over een te hoog bedrag werd berekend ontzenuwd.
Op het punt van de kadastrale kosten volgt het hof [appellant] echter wel: ook het hof ziet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in op welke grond [geïntimeerde] deze kosten, als (aparte) schadepost bij [appellant] in rekening kan brengen. Voor zover deze kosten onder de buitengerechtelijke incassokosten kunnen worden begrepen, geldt het volgende.
Het hof is van oordeel dat de tegen de afwijzing daarvan door [geïntimeerde] opgeworpen grief slaagt, aangezien [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij incassohandelingen heeft verricht en voorts de - in hoger beroep aangaande 2011-2012 tot € 100,- verminderd en voor 2013 op € 50,- gestelde - kosten het hof ook wat de hoogte betreft redelijk voorkomen.
5.16
Ten slotte dient het hof zich nog te buigen over de in hoger beroep door [geïntimeerde] gevorderde deurwaarderskosten ad € 838,97. Het betreft kosten die [geïntimeerde] naar eigen zeggen heeft gemaakt, omdat [appellant] niet vrijwillig aan het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis in eerste aanleg wilde voldoen. Ten bewijze daarvan heeft [geïntimeerde] een specificatie c.q. factuur van [deurwaarder] van 9 oktober 2013 overgelegd.
Het hof zal ook deze post toewijzen, omdat [appellant] daar - hoewel daartoe gelegenheid is geweest - in het geheel niet meer op heeft gereageerd.

6.De slotsom

6.1
De slotsom is dat de veroordeling in eerste aanleg slechts op het punt van de daarin begrepen toegewezen kadastrale kosten ad € 28,- en de daarbij afgewezen buitengerechtelijke kosten ad (naar [geïntimeerde] in beroep heeft aangepast) € 100,- niet in stand kan blijven en voorts dat hetgeen daarenboven door [geïntimeerde] in hoger beroep is gevorderd toewijsbaar is. Het hof zal het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigen en opnieuw recht doen zoals hierna in het dictum is vermeld.
6.2
[appellant] dient, als de zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, in beide instanties de proceskosten te dragen.
Het hof zal de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling bekrachtigen en [appellant] in hoger beroep in de proceskosten verwijzen zoals hierna in het dictum vermeld (geliquideerd salaris advocaat 3 punten tarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van 4 december 2012 uitsluitend voor zover [appellant] daarbij werd veroordeeld om ter zake van kadastrale kosten een bedrag van € 28,- aan [geïntimeerde] te voldoen en voor zover daarbij een bedrag van € 100,- aan door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten werd afgewezen;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
- wijst de vordering tot vergoeding van € 28,- aan kadastrale kosten af en
- veroordeelt [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot
€ 100,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 4.645,96 te betalen, vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand vanaf 1 januari 2013 tot een de dag van betaling;
veroordeelt [appellant] om een bedrag van € 838,97 alsmede om, uitvoerbaar bij voorraad,
€ 50,- aan [geïntimeerde] te betalen, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van betekening van dit arrest;
veroordeelt [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 299,- voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. A.M. Koene en mr. D.J. Buijs en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 augustus 2014.