ECLI:NL:GHARL:2014:6633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
200.122.195-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tussentijdse cassatie in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan op een verzoek van de appellant om tussentijdse cassatie toe te staan tegen een eerder arrest van 22 april 2014. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, had verzocht om tussentijds beroep in cassatie in te stellen, maar het hof oordeelde dat er nog geen inhoudelijk tussenarrest was gewezen en dat de hoofdzaak inmiddels voor pleidooi stond. Het hof wees erop dat tussentijdse cassatie zou leiden tot aanzienlijke vertraging, wat niet in het belang van beide partijen zou zijn.

De appellant had eerder incidentele vorderingen ingediend, die in het arrest van 22 april 2014 waren afgewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. I.M.G. Maste, verzet zich tegen het verzoek van de appellant. Het hof overwoog dat het verzoek tijdig was ingediend, maar vond de argumenten van de appellant onvoldoende om het verzoek toe te wijzen. Het hof benadrukte dat de procedure nog in volle gang was en dat er geen definitieve beslissing was genomen over de vorderingen in de hoofdzaak.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de appellant om tussentijdse cassatie afgewijzen, met de overweging dat het in het belang van de procedure en de betrokken partijen was om de zaak voort te zetten zonder vertraging door tussentijdse cassatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.195/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad C/07/173767 HL ZA 10-973)
beschikking van de eerste kamer voor burgerlijke zaken van 26 augustus 2014 op het verzoek om alsnog te bepalen dat tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen het arrest van 22 april 2014, in de zaak van:

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
tevens eiser in de incidenten,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens verweerster in de incidenten,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. I.M.G. Maste, kantoorhoudende te Almere.
Het hof neemt over hetgeen in het arrest van 22 april 2014 is overwogen en beslist.

Het verdere procesverloop

Bij verzoekschrift (faxbericht) van18 juli 2014 heeft [appellant] het hof verzocht om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen tegen het arrest van 22 april 2014.
[geïntimeerde] verzet zich blijkens haar bericht van 18 augustus 2014 tegen inwilliging van dit verzoek.

Beoordeling van het verzoek

1.
In het arrest van 22 april 2014 zijn de incidentele vorderingen van [appellant] tot schorsing tenuitvoerlegging ex art. 351 Rv en tot inzage of afschrift van bescheiden ex art. 843a Rv in samenhang met art. 21/22 Rv, afgewezen. De hoofdzaak is naar de rol verwezen om voort te procederen. Nu het dictum van het arrest van 24 april 2014 geen definitieve beslissing bevat over de toewijsbaarheid van de vordering(en) in de hoofdzaak, betreft het hier een tussenarrest (vgl. o.a. HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8706).
2.
Tegen een tussenarrest kan op grond van het bepaalde in art. 398 Rv geen beroep in cassatie worden ingesteld. Art. 401a lid 2 Rv opent evenwel de mogelijkheid dat de rechter (ook achteraf) kan bepalen dat tegen een tussenuitspraak beroep in cassatie kan worden opengesteld.
3.
Het onderhavige verzoek is tijdig, dat wil zeggen binnen de cassatietermijn, aan het hof gedaan.
4.
Het hof vindt in hetgeen door [appellant] is aangevoerd, mede gelet op de reactie van [geïntimeerde], onvoldoende aanleiding om het verzoek toe te wijzen, waarbij het hof erop wijst dat nog geen inhoudelijk tussenarrest is gewezen, de hoofdzaak inmiddels voor pleidooi staat en de vraag of in deze stand van de procedure partijen nog nadere informatie dienen te verstrekken, nog steeds in volle omvang aan het hof voorligt. Tussentijdse cassatie zal tot aanzienlijke vertraging leiden, hetgeen het hof niet in het belang van beide partijen acht.

Beslissing

Het gerechtshof:
wijst het verzoek van [appellant] om tussentijds cassatieberoep in te mogen stellen tegen het arrest van 22 april 2014 af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper en mr. A.M. Koene, en is door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 augustus 2014.