ECLI:NL:GHARL:2014:6462

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
14/00038
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder voor belastingaanslagen en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkstelling van een bestuurder voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De belanghebbende, [X], was als middellijk bestuurder van [A] Vastgoed BV aansprakelijk gesteld door de Ontvanger, de Belastingdienst/Kantoor Utrecht, voor een bedrag van € 331.092. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aansprakelijkstelling, maar de Ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Gelderland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 2 juli 2014 in Arnhem was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn vertegenwoordiger, [B], was wel aanwezig. De belanghebbende stelde dat hij het bezwaarschrift tijdig had ingediend, maar de Ontvanger betwistte dit en stelde dat het bezwaarschrift pas op 15 januari 2013 was ontvangen, wat na de termijn van 18 december 2012 viel. Het Hof oordeelde dat de aansprakelijkstelling geen sanctie betreft in de zin van artikel 6 EVRM, en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden.

Het Hof concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de Ontvanger. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de belanghebbende werd in het ongelijk gesteld. De proceskosten werden niet toegewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 14/00038
uitspraakdatum: 19 augustus 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z]
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 december 2013, nummer AWB 13/2019, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 6 november 2012 als middellijk bestuurder van [A] Vastgoed BV aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de in het jaar 2011 en het eerste kwartaal van 2012 gelegen tijdvakken van in totaal € 331.092.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1. genoemde beschikking bezwaar ingediend. De Ontvanger heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 5 december 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [B] namens de Ontvanger, bijgestaan door
mr. ing. [C]. Van de zijde van belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niemand verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is sinds 9 december 2009 enig bestuurder van [D] Holding BV (hierna: Holding BV). Holding BV is sinds 9 december 2009 bestuurder van [A] Vastgoed BV (hierna: Vastgoed BV), zodat belanghebbende middellijk bestuurder van Vastgoed BV is.
2.2
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 6 november 2012 aansprakelijk gesteld in verband met de door Vastgoed BV onbetaald gebleven naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de in het jaar 2011 en in het eerste kwartaal van 2012 gelegen tijdvakken ten bedrage van in totaal € 331.092 (hierna: de beschikking).
2.3
De beschikking is per aangetekende brief naar belanghebbende verzonden. Volgens de gegevens van Track & Trace van PostNL is op 3 november 2012 op het woonadres van belanghebbende getekend voor de ontvangst van de brief.
2.4
De Ontvanger heeft per e-mail op 15 januari 2013 een bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking ontvangen, met dagtekening 17 december 2012.
2.5
Bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2013 heeft de Ontvanger het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Tevens heeft de Ontvanger de beschikking ambtshalve beoordeeld en op grond daarvan verminderd tot € 266.789.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het door hem ingediende bezwaar. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Ontvanger bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Ontvanger ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot ontvankelijkverklaring van het door hem ingediende bezwaarschrift. Voorts verzoekt hij om terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het geschil.
3.4
De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van die bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, lid 1, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2
De bekendmaking van de onderhavige beschikking heeft niet later dan op 6 november 2012 plaatsgevonden (zie 2.3). Dit brengt mee dat de bezwaartermijn op 18 december 2012 is geëindigd. Het bezwaarschrift heeft als dagtekening 17 december 2012. Belanghebbende heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift op 17 december 2012, derhalve binnen de termijn, ter post heeft bezorgd. De Ontvanger heeft dit betwist en gesteld dat hij op 15 januari 2013 per e-mail voor het eerst een bezwaarschrift van belanghebbende heeft ontvangen. Deze datum is gelegen na 18 december 2012 en eveneens buiten de in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb genoemde termijn, zodat het bezwaarschrift, indien van deze datum moet worden uitgegaan, te laat is ingediend.
4.3
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de aansprakelijkstelling een sanctie betreft waarop artikel 6 EVRM van toepassing is. Het Hof acht die stelling onjuist, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 25 juni 1997, nr. 31541, ECLI:NL:HR:1997:AA2207, BNB 1997/276 , waarin is geoordeeld dat het vaststellen van een aanslag ten opzichte van een belastingplichtige niet is aan te merken als het vaststellen van een burgerlijke verplichting in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM maar als een financiële verplichting van publiekrechtelijke aard en dat dat karakter behouden blijft als een bestuurder van de belastingplichtige voor de voldoening ervan aansprakelijk is gesteld. Het Hof merkt daarbij op dat uit de bijlage bij de beschikking alsmede de toelichting daarop van de Ontvanger ter zitting volgt dat belanghebbende niet aansprakelijk is gesteld voor boeten.
4.4
Nu artikel 6 EVRM niet van toepassing is in de onderhavige procedure, rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd (zie HR 3 december 2010, nr. 10/01886, ECLI:NL:HR:2010:BO5992). Belanghebbende heeft in dat kader verklaringen van hemzelf en zijn partner [E] overgelegd, beide gedateerd 14 februari 2013. In de verklaring van belanghebbende is het volgende vermeld:
“Hierbij verklaar ik [X] dat ik op 17 december naar de brievenbus ben gewandeld in het bijzijn van mevrouw [E] om het bezwaarschrift in de brievenbus te deponeren.”
De verklaring van [E] luidt als volgt:
“Geachte heer/mevr. Hierbij verklaar ik dat ik samen met [X] naar de brievenbus ben gelopen op 17 december 2012 om het bezwaarschrift te posten! Ik heb met eigen ogen gezien dat het in de brievenbus werd gedeponeerd.”
4.5
Voorts heeft belanghebbende verklaard dat hij en zijn partner [E] een aantal keren na de verzending van het bezwaarschrift - voor het eerst tien dagen na 17 december 2012 - telefonisch contact hebben gezocht met de Ontvanger om de ontvangst van het bezwaarschrift te verifiëren. Toen een ontvangstbevestiging uitbleef, heeft hij - zo stelt belanghebbende - op 15 januari 2013 het bezwaarschrift per e-mail naar de Ontvanger verzonden. De Ontvanger heeft dit betwist.
4.6
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank een bewijsaanbod gedaan, inhoudend dat hij telefoongegevens wenst te verstrekken ter onderbouwing van zijn stelling dat er in de periode van 27 december 2012 tot en met 15 januari 2013 diverse keren telefonisch contact met de Ontvanger is geweest. De Rechtbank heeft in haar uitspraak het bewijsaanbod onbehandeld gelaten. In hoger beroep heeft belanghebbende het bewijsaanbod niet herhaald, zodat het Hof niet aan een behandeling ervan toekomt.
4.7
Belanghebbende heeft met de enkele schriftelijke verklaringen (zie 4.4) en de blote stelling dat telefonisch contact is gezocht met de Ontvanger om de ontvangst van het bezwaar te verifiëren (zie 4.5), de verzending per post van het bezwaarschrift binnen de termijn niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbendes stelling, dat hij heeft vernomen dat op het kantoor van de Belastingdienst in Utrecht - het kantoor waarnaar belanghebbende het bezwaarschrift zou hebben verzonden - steeds stukken zoekraken, kan, wat daar overigens van zij, niet meebrengen dat daaraan het bewijs kan worden ontleend dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd.
4.8
Het bezwaar is gelet op het vorenoverwogene niet tijdig ingediend. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Aangezien belanghebbende geen dragende argumenten heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding is het Hof van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb geen sprake is.
4.9
Het bezwaar is mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard door de Ontvanger.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 19 augustus 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.