In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende, [Z], had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland een beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht, die de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 19 te [Z] had vastgesteld op € 923.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende op 13 september 2013 niet-ontvankelijk. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure hebben partijen geprobeerd het geschil zonder tussenkomst van de rechter op te lossen. De heffingsambtenaar stelde voor de waarde te verlagen naar € 830.000 en de proceskosten te vergoeden, maar de gemachtigde van belanghebbende ging niet akkoord met de voorgestelde kostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat er een compromis was bereikt over de waarde, maar dat belanghebbende geen belang meer had bij een zitting, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In hoger beroep oordeelde het Hof dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof stelde vast dat belanghebbende terecht in beroep was gegaan en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en stelde de waarde van de onroerende zaak vast op € 830.000, met een bijbehorende vermindering van de aanslag onroerendezaakbelasting. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217, terwijl de kosten voor de voorbereiding van de zitting niet werden vergoed.