ECLI:NL:GHARL:2014:6459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13/01083
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende, [Z], had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland een beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht, die de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 19 te [Z] had vastgesteld op € 923.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende op 13 september 2013 niet-ontvankelijk. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure hebben partijen geprobeerd het geschil zonder tussenkomst van de rechter op te lossen. De heffingsambtenaar stelde voor de waarde te verlagen naar € 830.000 en de proceskosten te vergoeden, maar de gemachtigde van belanghebbende ging niet akkoord met de voorgestelde kostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat er een compromis was bereikt over de waarde, maar dat belanghebbende geen belang meer had bij een zitting, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

In hoger beroep oordeelde het Hof dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof stelde vast dat belanghebbende terecht in beroep was gegaan en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en stelde de waarde van de onroerende zaak vast op € 830.000, met een bijbehorende vermindering van de aanslag onroerendezaakbelasting. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217, terwijl de kosten voor de voorbereiding van de zitting niet werden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01083
uitspraakdatum:
19 augustus 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 september 2013, nummer
UTR 13/575, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Stichtse Vecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 19 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 923.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 1.009,85.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank
Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 september 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Lopende de beroepsprocedure hebben partijen getracht het geschil zonder tussenkomst van de rechter te beslechten. De heffingsambtenaar heeft in dat kader voorgesteld de waarde te verlagen naar € 830.000 alsmede de kosten voor de bezwaarfase van € 235, de kosten voor de beroepsfase van € 472 en het griffierecht van € 42 te vergoeden.
2.2
De gemachtigde heeft daarop verklaard akkoord te gaan met de voorgestelde waarde, maar niet met de voorgestelde kostenvergoeding. De gemachtigde heeft de heffingsambtenaar verzocht om een vergoeding van de kosten voor de voorbereiding van de zitting, naast de reeds voorgestelde kostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar het compromisvoorstel vlak voor de zitting van de Rechtbank had gedaan en de gemachtigde de zaak inmiddels geheel voor de zitting had voorbereid. De heffingsambtenaar heeft dat verzoek afgewezen.
2.3
Ter zitting van de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij over de proceskostenvergoeding een uitspraak van de Rechtbank wenst.
2.4
De Rechtbank heeft geoordeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van € 830.000, over een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 235, over een vergoeding voor de beroepsfase - behoudens voor de voorbereiding van de zitting - van € 472, dat belanghebbende geen belang meer had bij een zitting omdat partijen reeds overeenstemming hadden bereikt over het inhoudelijke geschil en grotendeels over de proceskosten en dat partijen over het laatstbedoelde geschil schriftelijk verder hadden kunnen procederen. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat het enige doel van het doorgang laten vinden van de zitting voor de gemachtigde is geweest een vergoeding voor het verschijnen ter zitting te verkrijgen, dat dan sprake is van misbruik van procesrecht en dat een vergoeding daarom niet op zijn plaats is. De Rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 42 te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 707.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het voorbereiden van de zitting bij de Rechtbank.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar en tot een proceskostenvergoeding van € 1.217 in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878).
4.2
Na de afwijzing van het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld. Partijen hebben vervolgens een compromis bereikt over de waarde van de onroerende zaak. Met het bereiken van een compromissoire oplossing is de heffingsambtenaar evenwel niet geheel aan de klachten van belanghebbende tegemoet gekomen. Belanghebbende stond immers een lagere waarde voor. De Rechtbank heeft mitsdien ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
4.3
Nu belanghebbende terecht in beroep is gegaan en zich niet had hoeven neerleggen bij de door de heffingsambtenaar tijdens de beroepsprocedure voorgestelde waarde en proceskostenvergoeding, is van misbruik van procesrecht geen sprake. Het oordeel van de Rechtbank dat het verkrijgen van een proceskostenvergoeding het enige doel van belanghebbende was voor het doorgaan van de zitting van de Rechtbank, is bovendien onverenigbaar met de verklaring van de heffingsambtenaar dat geen compromis tot stand is gekomen omdat hij een oordeel van de Rechtbank wenste.
4.4
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak op € 830.000 moet worden vastgesteld en de aanslag OZB dienovereenkomstig moet worden verminderd.
4.5
Het Hof vindt op grond van het voorgaande aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep - waaronder het bijwonen van de zitting van de Rechtbank - redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een vergoeding voor het voorbereiden van de zitting van de Rechtbank is geen plaats.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 243 voor de kosten in de bezwaarfase, € 974 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 487, wegingsfactor 1) ofwel in totaal op € 1.217.
Belanghebbende ziet in zijn hoger beroepschrift uitdrukkelijk af van een vergoeding van de kosten in hoger beroep. Het Hof vindt dan ook geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot € 830.000 en vermindert de aanslag OZB tot een aanslag die is berekend naar deze waarde,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. B.A.P. baron van Harinxma thoe Slooten als griffier.
De beslissing is op 19 augustus 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(B.A.P. baron van Harinxma thoe Slooten) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.