ECLI:NL:GHARL:2014:6454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.151.350-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [verzoekster]. De zaak betreft een verzoek van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ) om een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling. De kinderrechter had eerder op 14 april 2014 een machtiging verleend voor de periode van 18 april 2014 tot 12 november 2014. [verzoekster] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met het verzoek om deze te vernietigen en de machtiging af te wijzen of in duur te beperken.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [verzoekster], die te maken hadden met traumatische ervaringen en problematisch gedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2014 zijn zowel [verzoekster] als vertegenwoordigers van BJZ verschenen. De moeder en vader van [verzoekster] zijn niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen.

Het hof heeft de argumenten van [verzoekster] en BJZ tegen elkaar afgewogen. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij hulp nodig heeft, maar dat een gesloten setting niet langer noodzakelijk is. BJZ daarentegen heeft gesteld dat de gronden voor gesloten jeugdzorg nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de risico's en de problematiek van [verzoekster], een gesloten plaatsing noodzakelijk blijft voor haar ontwikkeling.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling goedgekeurd, maar voor een kortere duur, namelijk van 18 april 2014 tot 4 oktober 2014. Dit besluit is genomen met het oog op de belangen van [verzoekster] en de noodzaak om haar te beschermen tegen zichzelf.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.350/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/154506/ JE RK 14-590)
beschikking van de familiekamer van 12 augustus 2014
inzake
[verzoekster],
thans verblijvende te [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. drs. P.L. Hellinga, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,

2.[belanghebbende 2],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 14 april 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 juni 2014, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van BJZ tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af te wijzen, althans de verlening daarvan in duur te beperken.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juli 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 4 juli 2014 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 juli 2014;
- op 7 juli 2014 een journaalbericht van 4 juli 2014 namens mr. Hellinga met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 juli 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn: [verzoekster], bijgestaan door haar advocaat, en namens BJZ [A] en [B]. Alhoewel behoorlijk opgeroepen zijn de moeder en de vader niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de door BJZ verzochte machtiging verleend voor uithuisplaatsing van [verzoekster], met ingang van 18 april 2014 tot 12 november 2014, in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Voorts is bepaald dat de machtiging van kracht blijft na 2 mei 2014 indien het indicatiebesluit strekt tot een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.2
[verzoekster] verblijft op dit moment bij [instelling].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.2
[verzoekster] kan zich met de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet verenigen. Zij erkent dat er problemen zijn en dat zij hulp nodig heeft, maar volgens haar is een gesloten setting niet (langer) nodig. Ter zitting heeft mr. Hellinga voorts nog naar voren gebracht dat de rechtbank niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht.
4.3
BJZ stelt dat de gronden voor gesloten jeugdzorg nog steeds aanwezig zijn.
4.4
Het hof overweegt als volgt.
4.5
Voor zover [verzoekster] heeft geklaagd over de wijze van totstandkomen van de bestreden beschikking -in die zin dat er sprake is van een motiveringsgebrek- is het hof van oordeel dat zij geen belang heeft bij behandeling van die klacht. Immers, zij heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. Aldus is het hof van oordeel dat hetgeen door [verzoekster] op dit punt is gesteld, wat daar ook van zij, niet tot vernietiging van de bestreden beschikking dient te leiden.
4.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat er ten tijde van het afgeven van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg veel zorgen waren met betrekking tot de minderjarige, die de afgifte van voornoemde machtiging rechtvaardigden. Al langere tijd bestonden er zorgen ten aanzien van [verzoekster], onder meer vanwege schoolverzuim en lichamelijke klachten. Deze zorgen leken met name verband te houden met traumatische gebeurtenissen uit haar verleden, in die zin dat [verzoekster] (en andere gezinsleden) geterroriseerd werd(en) door haar broer [broer]. De moeder was onmachtig ten aanzien van het gedrag van [broer], die inmiddels bij de vader woont. Vanuit de moeder was te weinig sturing en onvoldoende betrokkenheid bij [verzoekster]. Zij was onvoldoende beschikbaar voor haar dochter en zag haar verantwoordelijkheid niet, waardoor [verzoekster] erg op zichzelf aangewezen was. In november 2012 heeft dit alles tot een ondertoezichtstelling van [verzoekster] geleid. Bij beschikking van 24 oktober 2013 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, is de ondertoezichtstelling verlengd van 12 november 2013 tot 12 november 2014.
Uit de stukken blijkt voorts dat [verzoekster] op een benedengemiddeld tot zwak begaafd niveau functioneert en een disharmonisch profiel heeft.
4.7
[verzoekster] is in december 2013 op vrijwillige basis in een pleeggezin geplaatst, omdat dit noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding. De reden voor deze plaatsing was gelegen in het feit dat [verzoekster] in september 2013 slachtoffer was geworden van een groepsverkrachting en de ouders onvoldoende in staat waren haar de ondersteuning, begeleiding en erkenning van haar emoties te geven die zij nodig had. Tijdens de plaatsing in het pleeggezin kwam naar voren dat de seksuele ontwikkeling van [verzoekster] in ernstige mate is verstoord. De plaatsing is later afgebroken, naar zeggen van de pleegouders omdat [verzoekster] seksueel getinte opmerkingen maakte naar haar pleegbroertjes. Vanwege zorgen over haar seksuele ontwikkeling heeft [verzoekster] (op verzoek van de gezinsvoogd) gesprekken gevoerd met een GZ-psychologe van Accare. [verzoekster] bleek veel (soms ook onveilige) seksuele contacten te hebben met jongens die zij niet of nauwelijks kende en zij heeft zichzelf hierdoor meermalen in gevaar gebracht. [verzoekster] stelt veel baat te hebben gehad bij deze gesprekken met de psychologe, echter zij heeft op enig moment zelf geen vervolg meer aan deze gesprekken gegeven.
4.8
[verzoekster] is vervolgens in januari 2014 op een crisisopvang in Zwolle geplaatst. Daar is zij in het weekend van 1 en 2 maart 2014 weggelopen. Op 4 maart 2014 is [verzoekster] bij Ambiq geplaatst, hetgeen eerst goed leek te verlopen, maar op 31 maart 2014 is zij weer weggelopen. Naar later bleek doordat zij niet goed kon omgaan met de spanning omdat op die dag en de dag erna de strafzaak tegen de verdachten van de groepsverkrachting diende. Op 4 april 2014 is zij, nadat zij aan een nichtje had doorgegeven waar zij verbleef, door de politie aangetroffen in een hotel te Vianen en zij is later die dag in een gesloten setting, bij [instelling], geplaatst. Ook tijdens de twee keren dat zij is weggelopen was sprake van gevaarlijk en onveilig seksueel gedrag van [verzoekster]. Ter zitting heeft [verzoekster] aangegeven dat zij wel begrijpt waarom op dat moment voor bescherming van plaatsing in een gesloten setting is gekozen en dat zij goed de consequenties heeft ervaren van het twee keer weglopen. Zij ervaart het dagelijkse leven op de groep waar zij thans verblijft als erg zwaar en zij stelt bovendien de bescherming van een gesloten plaatsing niet langer nodig te hebben. Indien het hof een andere mening zou zijn toegedaan, dan zou zij graag overgeplaatst willen worden naar bijvoorbeeld Almere (dichter bij tante en nichtje).
4.9
Hoewel het begrijpelijk is dat hetgeen [verzoekster] in haar jonge leven heeft meegemaakt veel spanningen en emoties meebrengt en zij daardoor bij tijd en wijle vluchtgedrag lijkt te vertonen, is het hof met BJZ van oordeel dat, gelet op het feit dat zij zichzelf op persoonlijk en seksueel vlak herhaaldelijk in gevaar heeft gebracht, tegen zichzelf in bescherming dient te worden genomen. Het hof is derhalve van oordeel dat hulpverlening in een gesloten setting noodzakelijk is om een evenwichtige (verdere) ontwikkeling van [verzoekster] mogelijk te maken. Het hof acht het positief dat de minderjarige open staat voor de aan haar geboden hulpverlening, in de zin van gesprekken met de GZ-psychologe en nu de psycholoog bij [instelling] alsmede EMDR-therapie. Overplaatsing naar een andere plek en het daarmee doorbreken van de bij [instelling] ingezette hulpverlening, acht het hof in dit stadium waarin de huidige machtiging nog slechts enige tijd duurt niet in het belang van de minderjarige. Wel acht het hof het van groot belang, zoals reeds ter zitting aan de orde is gesteld, dat zeker in geval van een gesloten plaatsing (zijnde een civielrechtelijke vrijheidsbenemende maatregel) met voortvarendheid gewerkt wordt aan het behalen van de gestelde doelen van het hulptraject zodat de volledig gesloten plaatsing van de minderjarige niet langer zal duren dan strikt noodzakelijk is. Van [verzoekster] verwacht het hof dat zij zich zal inzetten en haar negatieve houding richting groepsleiders en medebewoners zal laten varen. Onder die voorwaarde kan stapsgewijs worden toegewerkt naar steeds meer vrijheden voor [verzoekster].
4.1
Samenvattend is het hof van oordeel dat aan de gronden voor een gesloten plaatsing is voldaan. Echter -zoals ter zitting reeds besproken- zal het hof, gelet op de in het door BJZ overgelegde indicatiebesluit vermelde maximale duur van de maatregel (te weten zes maanden te rekenen vanaf de datum van 4 april 2014), de machtiging ook slechts voor die periode verlenen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking om praktische redenen in zijn geheel zal vernietigen en de machtiging tot opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van de minderjarige voor een kortere duur zal verlenen dan de rechtbank heeft bepaald.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van BJZ tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg toe, met ingang van 18 april 2014 tot 4 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. W. Foppen en mr. H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 augustus 2014 in bijzijn van de griffier.