ECLI:NL:GHARL:2014:6429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.149.302-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontheffing van het gezag van de moeder over haar kind, [kind]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. De Raad had eerder verzocht om ontheffing van het gezag, wat door de rechtbank was toegewezen. De moeder voerde aan dat zij in staat was om voor [kind] te zorgen en dat zij de nodige ondersteuning had van de GGZ.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof constateerde dat de moeder in het verleden ontheven was van het gezag over twee andere kinderen en dat [kind] onder toezicht was gesteld van Bureau Jeugdzorg. De moeder had een lange hulpverleningsgeschiedenis en was eerder opgenomen geweest in een gezinspsychiatrische kliniek. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om [kind] de benodigde zorg, veiligheid en structuur te bieden, mede door haar psychische problemen, waaronder een borderline stoornis en ADHD.

Het hof benadrukte dat het belang van het kind voorop staat en dat [kind] momenteel in een pleeggezin verblijft waar hij zich positief ontwikkelt. De moeder had onvoldoende inzicht in de opvoedingsbehoeften van [kind] en het hof concludeerde dat de ontheffing van het gezag noodzakelijk was om de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van [kind] te waarborgen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de voogdij werd overgedragen aan Bureau Jeugdzorg, die de belangen van [kind] zou blijven behartigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.302/01
(zaaknummer rechtbank C/17/130650/FA RK 13-1944)
beschikking van de familiekamer van 31 juli 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegouders],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de pleegouders,

2.Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,

kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen:
BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 mei 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, althans dat het hof die beslissingen zal nemen zoals het in goede justitie mag vermenen te behoren.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 juni 2014, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen op de griffie van het hof op 10 juli 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.4
Ter griffie van het hof is binnengekomen:
- op 4 juni 2014 een journaalbericht van 4 juni 2014 namens mr. Pieters met bijlagen;
- op 24 juni 2014 een journaalbericht van 20 juni 2014 van mr. Pieters met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2014 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [Z] verschenen. Namens BJZ waren mevrouw [X] (gezinsvoogd) en mevrouw
[Y] ter zitting aanwezig.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de moeder en [betrokkene] is [in 2007]
[kind] (hierna te noemen: [kind]) geboren. De moeder heeft uit eerdere relaties nog twee andere kinderen, te weten: [kind 2], geboren [in 1999], en [kind 3], geboren [in 2001], en is thans in verwachting van haar vierde kind. Bij beschikking van 26 oktober 2011 is de moeder ontheven van het gezag over zowel [kind 2] als [kind 3].
3.2
Op 15 oktober 2008 is [kind] onder toezicht gesteld van BJZ. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. De moeder is tussen
20 december 2010 en 7 juni 2011 met [kind] opgenomen geweest in de gezins-psychiatrische kliniek de [kliniek] te [plaats]. Bij beschikking van 20 december 2011 van het (toenmalige) gerechtshof Leeuwarden is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Sinds 14 maart 2012 verblijft [kind] in het huidige perspectiefbiedend pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd.
3.3
Bij verzoekschrift van 8 november 2013 heeft de raad verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [kind]. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.4
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [kind] en BJZ benoemd tot voogd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
De moeder is kort samengevat van mening dat de rechtbank het verzoek van de raad ten onrechte heeft toegewezen. De moeder stelt dat zij in staat moet worden geacht veiligheid en structuur te bieden aan [kind]. Zij heeft de overtuiging dat zij voor [kind] kan zorgen. De moeder heeft huisvesting en haar financiën zijn onder controle. Daarnaast heeft zij contact met de GGZ voor begeleiding en behandeling wanneer dat noodzakelijk mocht zijn. Hoewel haar verblijf in het gezinshuis te [plaats] in de uiteindelijke conclusie als negatief is gekwalificeerd, bleken de tussentijdse beoordelingen juist positief te zijn. De negatieve eindbeoordeling vloeide volgens haar voort uit haar in [plaats] opgestarte medicijngebruik. Daarna is de dosering van de medicatie aangepast waardoor de moeder daar beter op reageert en zij beter kan functioneren. Dat verklaart de positieve beoordelingen van de GGZ nadien in het kader van (onaangekondigde) huisbezoeken. Waarom de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de nodige onrust zou zorgen ontgaat de moeder. Zij belast [kind] daar niet mee.
4.4
De raad is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de ontheffing van de moeder van het gezag over [kind] aangewezen is. Er is sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder. Zij heeft daarvoor therapie gehad, gebruikt medicatie en was tijdens het raadsonderzoek volgens de GGZ stabiel. Prognostisch is volgens de raad echter moeilijk in te schatten hoe lang dit zo zal blijven. Om een uithuisplaatsing te voorkomen zijn de moeder en [kind] van december 2010 tot begin juni 2011 in de gezinspsychiatrische kliniek in [plaats] geplaatst. Nadat de maximale behandelduur was verstreken is geconstateerd dat de moeder [kind] onvoldoende veiligheid kan bieden. De moeder is volgens de raad ongeschikt en onmachtig om [kind], bij wie sprake is van sociaal-emotionele problematiek, te verzorgen en op te voeden. [kind] maakt een positieve ontwikkeling door in het pleeggezin en gaat een veilige hechting aan. Zijn perspectief ligt volgens de raad in het pleeggezin. Het is voor hem en alle bij hem betrokkenen van belang duidelijkheid op dit punt te verstrekken.
4.5
BJZ is eveneens van mening dat de beschikking van de rechtbank bekrachtigd dient te worden. Het helder is dat de moeder niet in staat is om [kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en de veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd. Dat de moeder daartoe niet in staat is heeft volgens BJZ waarschijnlijk te maken met onder meer haar persoonlijke problematiek.
De moeder is niet in staat om vanuit kindbelang te redeneren en te handelen. De moeder kan op een aantal gebieden niet die pedagogische ondersteuning bieden die [kind] in deze (en de komende) fase nodig heeft. Mede als gevolg van gedragsproblematiek, een spraak- en taalachterstand en sociaal / emotionele problemen heeft [kind] extra begeleiding nodig, zowel thuis als op school. Er is bij hem sprake van een aandachtstekortstoornis met impulsiviteit en hyperactiviteit gecombineerd met een reactieve hechtingsstoornis. Aan de moeder zijn gedurende vele jaren veel kansen geboden om met inzet van hulpverlening te werken aan haar pedagogische kwaliteiten, echter zonder afdoende resultaat. Andere middelen ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging hebben gefaald en naar de mening van BJZ is continuering van de pleegzorgplaatsing noodzakelijk in het belang van de duidelijkheid voor [kind] inzake het opgroeiperspectief.
4.6
Het hof stelt voorop, onder verwijzing naar de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat bij het nemen van een beslissing als de onderhavige het belang van het kind voorop dient te staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin van oorsprong heeft in dit verband recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.7
Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde wettelijke termijnen in het kader van een gedwongen ontheffing. Het hof overweegt voorts dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van tijdelijke aard zijn en in beginsel gericht dienen te zijn op (het werken aan) opheffing van de ontwikkelings-bedreiging en terugkeer van het kind naar de ouder(s). Indien het perspectief daarop ontbreekt, ligt een verderstrekkende maatregel in beginsel in de rede.
4.8
Het hof is, met de raad en BJZ, van oordeel dat het perspectief van [kind] bij de pleegouders ligt. De verzorging van [kind] vraagt veel inspanning, inzicht, herhaling en geduld. Uit het psychodiagnostisch onderzoeksrapport van 17 april 2014 blijkt dat er bij [kind] sprake is van een reactieve hechtingsstoornis. [kind] had te maken met een moeder met wisselend emotionele beschikbaarheid, die onberekenbaar en onvoorspelbaar was en [kind] heeft daarmee geen veilige hechtingsrelatie kunnen aangaan. Als gevolg van de onveilige relatie met zijn moeder is [kind] chronisch vroegkinderlijk getraumatiseerd. [kind] toont een gebrek aan affectieve uitwisseling in verschillende sociale situaties, kan zich moeilijk ontspannen, kan moeilijk alleen zijn en raakt overspoeld door emoties. Aanraking, emoties kunnen uiten en steun vinden zijn nog lastig voor hem. Er is echter duidelijke groei zichtbaar in het pleeggezin. [kind] lijkt zich met name bij de pleegvader veilig te voelen, hij vraagt de afgelopen tijd vaker steun, kan zijn emoties beter herkennen en reguleren en heeft geleerd dat hij verdriet mag hebben en hulp mag vragen bij het tot rust komen. In het contact met de moeder toont [kind] volgens het rapport geen hechtingssignalen. Daarnaast blijkt uit het rapport dat er bij [kind] sprake is van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gecombineerde type. Voor een blijvende positieve ontwikkeling is continuïteit, veiligheid en voorspelbaarheid van groot belang.
4.9
Het hof is van oordeel dat de moeder [kind] niet de zorg, veiligheid, voorspelbaarheid en structuur kan bieden die hij, mede gelet op de hiervoor geschetste problematiek, nodig heeft. De moeder kent een lange hulpverleningsgeschiedenis en is met [kind] de maximale behandelduur opgenomen geweest bij de [kliniek] in [plaats].
De [kliniek] heeft na dit intensieve traject van zes maanden geconcludeerd dat de moeder niet, dan wel onvoldoende, in staat is om [kind] een veilig opvoedingsklimaat te bieden. Er is bij de moeder sprake van een borderline stoornis en ADHD en deze psychische problemen hebben hun weerslag op de opvoedingskwaliteiten van de moeder. Uit de stukken blijkt dat de moeder zich goed heeft ingezet in de geadviseerde behandeltrajecten maar dat er ondanks haar inzet nog steeds zorgen bestaan betreffende haar inzicht in de ontwikkeling van kinderen en dat haar handelwijze ten opzichte van de kinderen beperkt is veranderd. Gelet op haar eigen problematiek en de problematiek van [kind] acht het hof de moeder niet in staat om te voldoen aan de specifieke opvoedvragen van [kind].
4.1
Daar duidelijk is dat de moeder niet in staat is om [kind] op te voeden is het in [kind] belang, dat voor alle betrokkenen duidelijk is dat hij opgevoed en verzorgd blijft worden door zijn pleegouders. Hij is gebaat bij duidelijkheid omtrent zijn toekomst-perspectief. [kind] zal zich hierdoor verder kunnen hechten aan het huidige pleeggezin. Een veilige hechting is een belangrijke voorwaarde voor een gezonde sociale-, emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling. Het is voor een verdere ontwikkeling van [kind] naar het oordeel van het hof dan ook van belang dat het hechtingsproces bij de pleegouders niet wordt verstoord. Indien de hechtingsontwikkeling thans zou worden afgebroken, door [kind] bij zijn pleegouders weg te halen, zou dit naast de impact van deze ingrijpende gebeurtenis tot gevolg kunnen hebben dat hierna in het geheel geen hechting meer op gang komt. Dit zal ook in de toekomst grote negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van [kind] hebben.
4.11
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [kind] de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag. Nu duidelijk is dat de maatregel van uithuisplaatsing door de onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [kind] te vervullen, onvoldoende is om de ontwikkelingsdreiging voor hem af te wenden, is het hof van oordeel dat de moeder, conform de beschikking van de rechtbank, ontheven moet worden van het gezag over [kind].
4.12
Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [kind] in het vizier kan houden en kan behartigen. Het hof wil wel benadrukken dat het van belang is dat de moeder, ondanks dat zij nu ontheven wordt van het gezag over [kind], een belangrijke rol in zijn leven zal blijven vervullen en dat zij uiteraard het recht houdt op contact met [kind].

5.De slotsom

5.1
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over [kind] aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
19 februari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 juli 2014 in bijzijn van de griffier.