In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 22 oktober 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 19.000 en een verzuimboete van € 1.900 had gehandhaafd. De naheffingsaanslag was opgelegd over het tijdvak van 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2010. Belanghebbende, die als enig aandeelhouder en bestuurder van [C] BV fungeert, had een perceel grond met daarop een in aanbouw zijnde woning aangeschaft en later de woning in gebruik genomen voor privédoeleinden. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet als belastingplichtige kon worden aangemerkt, waardoor zij geen recht had op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting.
Tijdens de zitting op 18 juni 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende betoogd dat de woning als belastingplichtige was aangeschaft en dat de levering van het appartementsrecht een belaste handeling was. De Inspecteur daarentegen stelde dat belanghebbende de woning als particulier had verworven, wat het recht op aftrek van voorbelasting uitsloot. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de woning uitsluitend voor privédoeleinden heeft verworven en dat de levering van het appartementsrecht geen economische activiteit vormde. Hierdoor kon belanghebbende niet als belastingplichtige worden aangemerkt.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de omzetbelasting die aan belanghebbende in rekening was gebracht, ten onrechte was opgelegd en dat deze alsnog verschuldigd was geworden. De beslissing van het Hof houdt in dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard, en er zijn geen kosten aan de proceskosten verbonden.