Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een kort geding over de afgifte van een kind en de omgangsregeling tussen de ouders. De moeder, appellante, had het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg genegeerd en het hof werd gevraagd om de beslissing te bekrachtigen. Het hof oordeelde dat de moeder het kind niet had teruggebracht naar de vader, geïntimeerde, zoals eerder was bevolen. De rechtbank had in haar beschikking van 3 juni 2014 overwogen dat er onvoldoende informatie was om een weloverwogen beslissing te nemen over het hoofdverblijf van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming werd gevraagd om onderzoek te doen naar de situatie van het kind en de contactregeling met de niet-verzorgende ouder. Het hof benadrukte het belang van constructief overleg tussen de ouders, maar oordeelde dat er geen nieuwe objectieve informatie was die een andere beslissing rechtvaardigde. Het hof besloot dat het kind voorlopig aan de vader moest worden toevertrouwd en dat de moeder het kind uiterlijk op 18 augustus 2014 moest afgeven, met een dwangsom van € 1.000,- per dag tot een maximum van € 20.000,- als zij hieraan niet voldeed. De contactregeling werd vastgesteld voor het eerste weekend na de start van het schooljaar. Het hof compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.