ECLI:NL:GHARL:2014:6084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
200.139.095-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en aanvang verzettermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzet tegen een verstekvonnis. Appellante, die in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling aan KPN B.V., heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis. De kern van het geschil betreft de vraag wanneer de verzettermijn is aangevangen. Appellante betwist dat zij op de datum van beslaglegging op 19 mei 2005 op de hoogte was van het verstekvonnis en stelt dat zij pas op 28 maart 2013 kennisnam van de executie van het vonnis. Het hof oordeelt echter dat het exploot van beslaglegging moet worden aangemerkt als een ter uitvoering van het verstekvonnis strekkende akte, waardoor de verzettermijn op 19 mei 2005 is gaan lopen. Aangezien appellante haar verzet pas op 25 april 2013 heeft ingesteld, is het hof van oordeel dat het verzet te laat is gedaan. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellante in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.095/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2046214 LC EXPL 13-1743)
arrest van de eerste kamer van 29 juli 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: oorspronkelijk gedaagde, eiseres in verzet, verweerster in incident,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.G. Geerdes, kantoorhoudend te Almere,
tegen
KPN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: oorspronkelijk eiseres, gedaagde in verzet, eiseres in het incident,
hierna:
KPN,
advocaat: mr. E.H.J. Slager, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 18 september 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 december 2013,
- de memorie van grieven in het incident en in de hoofdzaak,
- de memorie van antwoord,
- een akte houdende uitlating,
- een antwoordakte.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in de appeldagvaarding luidt:
"
(…) dat het aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, behage, uitvoerbaar bij voorraad, de door de Rechtbank te Midden-Nederland (…) van 18 september 2013 gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, appellante ontvankelijk te verklaren in haar verzet tegen het verstekvonnis van 9 februari 2005, gewezen door de rechtbank Zwolle-Lelystad (…) en de vorderingen van appellante zoals ingesteld bij inleidende verzetsdagvaarding d.d. 25 april 2013, inhoudende:I. Appellante te ontheffen van de bij vonnis 9 februari 2005 tegen haar uitgesproken veroordeling;II. Geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans de vorderingen van geïntimeerden af te wijzen;III. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, in beide instanties;"
2.4
Bij memorie van grieven heeft [appellante] geconcludeerd dat "
de bij de verzetdagvaarding ingestelde vorderingen door mevrouw [appellante] integraal behoren te worden toegewezen, met veroordeling van KPN in de kosten van het geding in beide instanties, een en ander overeenkomstig de inleidende appeldagvaarding d.d. 12 december 2013."

3.Aanduiding van het geschil

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Telfort is de rechtsvoorganger van KPN. Telfort heeft [appellante] op 10 januari 2005 gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Zwolle-Lelystad. De dagvaarding is niet in persoon betekend maar gelaten aan de schoonmoeder en huisgenote van [appellante]. [appellante] is op die dagvaarding niet verschenen en is daarop bij verstekvonnis van 9 februari 2005 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.057,38 aan KPN, te vermeerderen met de kosten van het geding. Het verstekvonnis is op 4 maart 2005 aan [appellante] betekend, wederom niet in persoon maar door achterlating van het exploot in een gesloten envelop.
3.2
Bij exploot van 19 mei 2005 heeft Telfort ten laste van [appellante] executoriaal beslag doen leggen op diverse roerende zaken van [appellante]. De beslaglegging is door de deurwaarder op 19 mei 2005 aan [appellante] in persoon aangezegd.
3.3
Bij exploot van overbetekening beslag roerende zaken van 24 mei 2005 heeft de deurwaarder het proces-verbaal van beslaglegging d.d. 19 mei 2005 aan [appellante] in persoon betekend.
3.4
Bij exploot van 25 mei 2005 heeft de deurwaarder vervolgens aan [appellante] aangezegd dat de openbare verkoop van de op 19 mei 2005 in beslag genomen roerende zaken zal plaatsvinden op 13 oktober 2005. Dit exploot is niet aan [appellante] in persoon maar aan haar echt- en huisgenoot betekend.
3.5
Bij exploot van overbetekening van 26 mei 2005 is het onder 3.2 bedoelde beslag door de deurwaarder overbetekend aan het kantoor [deurwaarder] omdat dit kantoor reeds eerder beslag had gelegd op roerende zaken aanwezig in de woning van [appellante].
3.6
Bij brief van 10 augustus 2010 heeft deurwaarderskantoor GGN Almere [appellante] meegedeeld dat haar een bevel tot betaling van de verschuldigde hoofdsom, rente en kosten is gedaan, maar dat [appellante] daaraan niet heeft voldaan. Alvorens tot beslaglegging over te gaan, heeft de deurwaarder [appellante] in de gelegenheid gesteld binnen vijf dagen voor betaling van het verschuldigde bedrag van € 3.997,50 zorg te dragen.
3.7
Hierop heeft de raadsvrouw van [appellante] bij brief van 14 oktober 2010 aangegeven dat [appellante] betwist een overeenkomst te hebben gesloten met Telfort. Voorts geeft de raadsvrouw aan dat zij van [appellante] heeft vernomen dat zij reeds in 2005 zou zijn gedagvaard door Telfort, maar dat zij nimmer kennis heeft genomen van de inleidende dagvaarding dan wel van het uiteindelijke vonnis.
3.8
Bij schrijven van 28 maart 2013 aan de werkgever van [appellante], heeft de deurwaarder aangegeven krachtens het op 9 februari 2005 gewezen vonnis gerechtigd te zijn beslag te leggen ten laste van [appellante].
3.9
[appellante] heeft bij exploot van 25 april 2013 KPN in verzet gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd haar te ontheffen van de bij het vonnis van 9 februari 2005 tegen haar uitgesproken veroordeling, met niet-ontvankelijkverklaring van KPN in haar vorderingen, dan wel afwijzing van de vorderingen van KPN, en met veroordeling van KPN in de kosten van de procedure.
3.1
De kantonrechter heeft bij vonnis van 18 september 2013 [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen het verstekvonnis van 9 februari 2005 en [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van KPN.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter
twee grievenopgeworpen. Met haar eerste grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de termijn van het instellen van verzet op 19 mei 2005 is gaan lopen, waardoor [appellante] niet-ontvankelijk is in haar verzet.
4.2
Op grond van artikel 143 lid 1 en 2 Rv kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet doen bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, dan wel binnen vier weken na het plegen door hem van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem is betekend. Buiten de hiervoor genoemde gevallen vangt op grond van artikel 143 lid 3 Rv de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
4.3
[appellante] heeft betwist dat zij op 19 mei 2005 aanwezig was bij de beslaglegging en zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij eerst op 28 maart 2013 bekend is geraakt met het verstekvonnis en de tenuitvoerlegging daarvan, nu zij op die datum van haar werkgever heeft vernomen dat de deurwaarder loonbeslag heeft gelegd.
4.4
KPN stelt onder verwijzing naar de exploten van de deurwaarder van 19 mei 2005 en 24 mei 2005, dat [appellante] op 19 mei 2005 bekend was met de aanvang van de executie van het verstekvonnis, zodat de verstektermijn op die dag is gaan lopen.
4.5
Het hof stelt vast dat [appellante] geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan van haar stelling dat de deurwaarder ten onrechte op het exploot van 19 mei 2005 heeft genoteerd dat de beslaglegging aan [appellante] in persoon is aangezegd. Het hof gaat uit van de inhoud van het exploot. Ten aanzien van het exploot van 19 mei 2005 overweegt het hof dat dit moet worden aangemerkt als een ter uitvoering van het verstekvonnis van 9 februari 2005 strekkende akte als bedoeld in artikel 143 lid 2 Rv. Uit het exploot blijkt dat de deurwaarder executoriaal beslag heeft gelegd op grond van een tussen partijen gewezen executoriale titel van 9 februari 2005, welke titel bij exploot van 4 maart 2005 aan [appellante] betekend is, met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen daarna aan de inhoud daarvan te voldoen, waaraan niet is voldaan. Hiermee is voldoende gewaarborgd dat [appellante] bekend was met het verstekvonnis en is de verzettermijn van vier weken op grond van artikel 143 lid 2 Rv ingegaan op 19 mei 2005. Dat de aangezegde openbare verkoop van de roerende zaken uiteindelijk niet plaats heeft gevonden door overbetekening van het beslag op het kantoor [deurwaarder] doet aan het vorenstaande niet af.
4.6
Aangezien [appellante] haar verzet pas heeft ingesteld bij verzetdagvaarding van 25 april 2013, volgt uit het voorgaande dat het verzet te laat is gedaan en dat [appellante] dientengevolge in haar verzet niet kan worden ontvangen. De
eerste grieffaalt. Gelet hierop wordt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzet niet toegekomen, zodat [appellante] geen belang heeft bij de behandeling van haar
tweede grief.
De slotsom
4.7
De conclusie luidt dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1½ punt, tarief I).
4.8
KPN heeft de veroordeling van [appellante] tot vergoeding van nakosten gevorderd. Nu er redelijkerwijs geen nakosten zijn te verwachten, wordt die vordering afgewezen.

5.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, en begroot deze aan de zijde van KPN op € 683,- voor verschotten en € 948,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. L. Groefsema en mr. M.E.L. Fikkers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 juli 2014.