Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
20 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
letterlijke weergave petitum)”.
3.De beoordeling van het geschilappel tegen het tussenvonnis
vaststaande feiten
mr. Spaan haar waargenomen.
“In het kader van de advocaatkosten besprak ik met u de criteria voor gedeeltelijk gefinancierde rechtsbijstand. Alhoewel het twijfelachtig is of u voor een toevoeging in aanmerking komt, heb ik toch gesubsidieerde rechtshulp voor u aangevraagd. Ik ontving hierover nog geen bericht.
(…)
Verder is het goed om te weten dat de Raad voor Rechtsbijstand, die de pro deo regeling afgeeft, veelal ook achteraf toetst of er een groot vermogen uit de zaak is gekomen. Mocht dit het geval zijn dan kunnen zij besluiten om achteraf de toevoeging in te trekken, waardoor u alsnog alle werkzaamheden van de advocaat zelf moet betalen (tegen het uurtarief).
Indien u uiteindelijk niet voor gesubsidieerde rechtshulp in aanmerking komt, dien ik mijn werkzaamheden te declareren tegen het geldende uurtarief. Dit tarief bedraagt momenteel € 185,--, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% BTW en wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd.”
€ 33.069,- in het peiljaar 2009.
“De Raad voor Rechtsbijstand wijst het verzoek om peiljaarverlegging toe. Er wordt alsnog gesubsidieerde rechtsbijstand verleend onder oplegging van een eigen bijdrage. Dit besluit is gebaseerd op het geschatte inkomen of vermogen van het jaar waarin de aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand is gedaan. Nadat de belastingdienst dit geschatte inkomen of vermogen definitief heeft vastgesteld, zal de Raad voor Rechtsbijstand een nieuw besluit nemen, dat in plaats komt van dit besluit. Dit laatste besluit kan zijn dat de toegekende rechtsbijstand met terugwerkende kracht wordt ingetrokken omdat de draagkracht in inkomen en vermogen te hoog is om voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking te komen.
(…)
(gewijzigde) eigen bijdrage” € 786,00”
“In dat kader waarschuw ik u alvast voor het feit dat de daarmee gepaard gaande kosten, op grond van artikel 5.3 van onze algemene voorwaarden, voor uw rekening komen.”
procedure in eerste aanleg
€ 5.822,12 (de som van de onbetaald gebleven declaraties), te vermeerderen met wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten. Nadat [geïntimeerde] verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter in het tussenvonnis overwogen dat hij zich vooralsnog onvoldoende geïnformeerd acht. Volgens de kantonrechter is onduidelijk wat de Raad voor Rechtsbijstand bedoelt met de beslissing dat “alsnog” gefinancierde rechtshulp wordt verstrekt: komt [geïntimeerde] met terugwerkende kracht in aanmerking voor gefinancierde rechtshulp of niet? Ook is onduidelijk of [geïntimeerde] de hem opgelegde eigen bijdrage heeft voldaan, of [appellante] uit hoofde van de (alsnog) gefinancierde rechtshulp enige betaling van de Staat heeft ontvangen en of de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand een voorwaardelijk karakter heeft, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft de zaak naar de rol van 26 juni 2013 verwezen voor een akte aan de zijde van [appellante].
“Geoordeeld wordt, dat [appellante] de haar bij herhaling geboden gelegenheid niet, althans onvoldoende heeft benut, waarbij de kantonrechter voorbijgaat aan de omstandigheid, dat de inhoud van vorenbedoeld uitstelverzoek als misleidend, althans onzorgvuldig kan worden gekwalificeerd, nu daarin de suggestie wordt gewekt dat de gegevens reeds zijn opgevraagd, terwijl dat in feite nog niet het geval was.”
bespreking van de grieven
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de omstandigheid dat [appellante] nog niet beschikt over de gegevens van de Raad voor Rechtsbijstand voor rekening en risico van [appellante] komt. Volgens [appellante] is de kantonrechter er ten onrechte van uitgegaan dat zij pas op 2 juli 2013 voor het eerst contact heeft gezocht met de Raad voor Rechtsbijstand.
grief IIzich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] de haar bij herhaling geboden gelegenheid om informatie te verkrijgen niet heeft benut, faalt de grief om de hiervoor vermelde redenen. Voor zover de grief de kwalificatie van de handelwijze van [appellante] rond het uitstelverzoek door de kantonrechter bestrijdt, faalt de grief bij gebrek aan belang. De kantonrechter heeft deze kwalificatie niet aan zijn beslissing ten grondslag gelegd.
“Alhoewel het WIA-inkomen dan nog niet helemaal zeker is, wordt er 4 juli 2012 direct opnieuw een (tweede) toevoegingsaanvraag gedaan (2EK1602). In eerste instantie resulteert dit in een afwijzing (3 augustus 2012), maar als reactie daarop wordt direct peiljaarverlegging gevraagd.
Na een verzoek om (aanvullende) gegevens (richting [geïntimeerde]) wordt de peiljaarverlegging bij beslissing d.d. 20 september 2012 toegewezen. Aangezien uw beslissing van 20 september 2012 “datum mutatie 18-09-2012” aangaf, heeft ondergetekende zich – richting [geïntimeerde] – op het standpunt gesteld dat hij werkzaamheden tot 18 september 2012 in ieder geval op betalende basis had moeten betalen.
Telefonisch overleg met u leerde mij dat ik daarin een kleine (denk)fout heb gemaakt. Er blijkt namelijk in verband met tussentijdse aanvraag van een toevoeging terug gegaan te worden tot datum aanvraag tweede toevoeging. Oftewel 4 juli 2012. Een en ander blijkt uit de “werkinstructie vaststellen” van de kenniswijzer op uw site, welke eveneens in kopie is bijgevoegd. Telefonisch namen we dit stuk gezamenlijk door en wees u mij op de met een uitroepteken gemarkeerde passage onder het kopje “vaststelbeleid”.
U liet mij weten dat in verband met een tussentijdse aanvraag (er werd immers eerder al rechtsbijstand op betalende basis verleend i.v.m. afwijzing van eerste toevoeging in maart 2011), de regeling van terugwerkende kracht met 4 weken niet geldt.
Kortom: de vraag over terugwerkende kracht in
punt 4.1.1(toevoeging hof: van het tussenvonnis) is tot maximaal 4 juli 2012.
(…)
Op grond van
punt 4.1.3uit het tussenvonnis verzoek ik u te bevestigen dat ondergetekende nog geen declaratieverzoek bij uw Raad ingediend heeft en derhalve ook (nog) geen betaling heeft ontvangen.
In
punt 4.1.4vraagt de rechtbank in feite een bevestiging van hetgeen u al schreef in de beslissing peiljaarverlegging d.d. 20 september 2012. Oftewel het achteraf toetsen van het peiljaar aan de werkelijke gegevens (hercontrole; artikel 34a en 34d Wet op de rechtsbijstand), waardoor er alsnog een streep door de toevoeging kan komen. (…)
Omdat een dergelijke controle veelal enkele jaren later plaats kan vinden, en de Raad dan de advocaat veelal al uitbetaald heeft, ontvangt [geïntimeerde] in dat geval een rekening van de Raad (onder aftrek van de reeds betaalde eigen bijdrage).
“De feiten zoals weergegeven in uw brief (toevoeging hof: de brief van [appellante] van 2 juli 2013) zijn juist.
Uw weergave m.b.t. de punten 4.1.1, 4.1.3 en 4.1.4 is correct.
Punt 4.1.1.: de terugwerkende kracht is tot maximaal 4 juli 2012.
Punt 4.1.3.: er is nog geen declaratieverzoek ontvangen en derhalve is er ook geen uitbetaling gedaan.
Punt 4.1.4: na peiljaarverlegging vindt altijd een hercontrole plaats over het jaar van aanvraag toevoeging (2012) door de Belastingdienst. Met de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht er geen recht op tegemoetkoming in de kosten voor rechtsbijstand meer bestaat. In dat geval zullen ook de werkzaamheden na 4 juli 2012 door de klant zelf moeten worden betaald.”
30 september 2012, de per 1 juli 2012 in werking getreden wettelijke regeling van toepassing. Op grond van artikel 6:96 lid 5 BW is een consument-schuldenaar, zoals [geïntimeerde], pas incassokosten verschuldigd indien hij een zogenaamde 14-dagenbrief heeft ontvangen en de daarin gestelde betaaltermijn ongebruikt voorbij heeft laten gaan. Dat [appellante] aan [geïntimeerde] een dergelijke brief heeft gestuurd betreffende de declaratie van 30 september 2013 heeft zij niet gesteld.
Voor wat betreft de declaratie van 3 april 2013 is het oude recht van toepassing, nu [geïntimeerde] met betaling van het op grond van deze declaratie verschuldigde voor 1 juli 2012 in verzuim verkeerde. [appellante] heeft met betrekking tot deze declaratie niet onderbouwd dat in de buitengerechtelijke fase werkzaamheden zijn verricht die niet onder het bereik van een eventuele proceskostenveroordeling vallen. De in rechtsoverweging 3.2.8 aangehaalde brief van 17 augustus 2012 leidt niet tot een ander oordeel, nu het oude recht van toepassing is.
en in zoverre opnieuw rechtdoende: