Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het exploot tot aanbrenging bij vervroeging d.d. 15 oktober 2013,
te vernietigen het vonnis zoals op 11 september 2013 door de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, Locatie Groningen gewezen en opnieuw rechtdoende zo nodig onder aanvulling of(het hof leest:)
verbetering van de gronden de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie alsnog af te wijzen en de vorderingen van [appellante] in reconventie alsnog toe te wijzen dan wel appellante in staat te stellen waar nog nodig bewijs te leveren van haar stellingen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) en in appel.”
3.De beoordelingVaststaande feiten
“Jaarlijks op het moment dat de geconsolideerde jaarcijfers [appellante] beschikbaar zijn, heeft [bestuurder van appellante] het recht om de aandelen van [appellante] welke in bezit zijn van VERKOPER 1(hof: [X])
en VERKOPER 2(hof: [geïntimeerde])
te verwerven voor een bedrag van EUR 1.500.000,- (…), te vermeerderen met de niet uitgekeerde winstrechten. Indien de verhouding tussen het eigenvermogen en het balanstotaal (solvabiliteit) [appellante] groter is dan 30% heeft[bestuurder van appellante] de plicht de aandelen van [appellante]te verwerven voor bovengenoemd bedrag, danwel hebben VERKOPER 1 en VERKOPER 2 het recht de aandelen aan derden aan te bieden.”In de overeenkomst is voorts bepaald dat [bestuurder X] en [bestuurder van geïntimeerde] zullen terugtreden als bestuurder van Beheer, dat de arbeidsovereenkomst tussen [bestuurder X] en dochtervennootschap [appellante] B.V. zonder vergoeding zal worden ontbonden en dat [bestuurder van geïntimeerde] voor een periode van vijf jaar (als technisch directeur) verbonden zal blijven aan [appellante] B.V.
“1. VERKOPER 1 en VERKOPER 2 hebben recht op het geconsolideerde netto resultaat over het boekjaar 2003 van [appellante] Beheer B.V. op basis van het jaarverslag 2003 van PriceWaterhouse Coopers (…).2.Het netto resultaat is maximaal EUR 600.000,- (…).3. Uitbetaling van dit bedrag door KOPER zal geschieden in overleg en zal niet in strijd zijn met hetgeen in het koopcontract is overeengekomen.”
€ 227.355,-.
“Naast boven genoemde verdere samenwerking, hebben wij gesproken over een maandelijkse betaling van [appellante] naar [geïntimeerde], omdat ik reeds leningen afgesloten heb, en op dit moment nog geen betalingsregeling met mijn pensioenregeling heb afgesproken, die normaliter pas op 62-jarige leeftijd begint uit te betalen. Deze maandelijkse betalingen kunnen dan in mindering worden gebracht op de betalingen, die hopelijk dit jaar plaats vinden, zodra de gescoorde projecten bij [appellante] afbetalingen naar [bestuurder X] en mij mogelijk maken. Onderling hebben wij gesproken over een bedrag van Euro 7.000,= per maand, omdat dit overeen komt met het steeds, voorheen uitbetaalde salaris. Deze maandelijkse betaling naar [geïntimeerde], kan onder vermelding van “aflossing schuld [appellante]-[geïntimeerde]” worden uitgevoerd, waarna ik dit bedrag naar privé overboek, om mijn maandelijkse uitgaven te kunnen doen, zonder dat ik wederom naar de bank hoef, om verdere leningen af te sluiten.”
voor de tijd, tot dat wanneer de betaling van€ 1.500.000,= is ontvangen van de Russische opdrachtgever (…) voor de reeds gereed staande GRP productielijn, of bij de eerste betaling van deze productielijn aan een andere opdrachtgever of er zal worden afgelost wanneer er voldoende geldmiddelen ontvangen zijn, van de debiteuren van [appellante](…)”een bedrag van € 180.000,- heeft uitgeleend. In de overeenkomst van geldlening is vastgelegd dat [appellante] een rentevergoeding van 6,5% per jaar verschuldigd is en bevoegd is te allen tijde aflossingen (in ronde bedragen) te doen.
“dat de crediteur (hof: [geïntimeerde]
) op verzoek van de bank bereid is zijn vordering(en) en de hierover verschuldigde rente uit hoofde van:een verstrekte geldlening groot EUR 580.000,00 (…) waarvan blijkt uit een akte de dato…. op de debiteur achter te stellen bij de vorderingen, die de bank op de debiteur heeft en/of zal krijgen.”
“De door de aandeelhouders (…) getekende achterstellingsakten met de bank laat geen ruimte voor aflossingen zonder schriftelijke toestemming van de bank.Gelet op de verwachte vermogensontwikkeling in 2012 is in ieder geval in het lopende boekjaar 2013 geen toestemming van de bank te verwachten voor dividentuitkeringen, aflossingen op achtergestelde leningen en/of onttrekkingen (bijvoorbeeld RC-verhoudingen o/g met directie en/of aandeelhouders (activazijde) in welke vorm dan ook. Eventueel al opgenomen bedragen dienen te worden terug gestort. Vooralsnog bestaat er geen bezwaar tegen rentebetalingen op de achtergestelde leningen.”Procedure in eerste aanleg
€ 7.000,- op de oorspronkelijke lening van € 227.355,-.
Bespreking van de grieven
de grieven I en IIkomt [appellante] op tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Nu het hof de feiten zelf heeft vastgesteld, falen deze grieven.
a. een vordering uit de verkoop van de aandelen. Deze vordering staat in dit geschil niet ter discussie;
b. een vordering van € 227.355,- uit hoofde van de side letter;
c. een vordering uit de leningovereenkomst van maart 2009 ad € 180.000,-;
d. een vordering uit de leningovereenkomst van december 2009 ad € 500.000,-.
Partijen zijn het er ook over eens dat met betrekking tot de onder c. en d. vermelde vorderingen sprake is van een achterstelling jegens de Rabobank tot een bedrag van
€ 580.000,-. Ook zijn zij het er over eens dat [appellante] een bedrag van € 210.000,- aan [geïntimeerde] heeft betaald in 30 maandelijkse termijnen van € 7.000,-. Zij verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of deze betalingen in mindering strekten op de vordering onder b., zoals [geïntimeerde] meent, of op de vorderingen onder c. en d., zoals [appellante] betoogt. Het hof zal eerst ingaan op deze vraag, die in (de toelichting op) verschillende grieven terugkomt.
De sideletter betreft de niet uitgekeerde winst in Beheer, niet die in [appellante]
.Het gaat in de sideletter bovendien over de winst in het boekjaar 2012, niet over de winst in de boekjaren vanaf 2013.
Bovendien bevat artikel 2 lid 4 geen verbod om de winst uit te keren. De bepaling regelt slechts dat indien sprake is van niet uitgekeerde winstrechten deze winstrechten in geval van verkoop bij de koopprijs van de aandelen in [appellante] moeten worden opgeteld.
Gelet op deze omstandigheden heeft [appellante] haar betoog dat uit artikel 2 lid 4 van de koopovereenkomst betreffende de aandelen volgt dat de vordering op grond van de sideletter niet opeisbaar is onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat dan ook aan dit betoog voorbij.
grief III.
de grieven IV, V en VI.Het hof zal deze grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen bespreken.
€ 126.000,- aan [geïntimeerde] betaald. Partijen zijn het er over eens, en het volgt ook uit de tekst van de achterstelling, dat de achterstelling ziet op de overeenkomsten van geldlening, niet op de verplichtingen uit de sideletter. Indien de betalingen in mindering zouden hebben gestrekt op de geleende bedragen, bedroeg de hoofdsom van de geleende bedragen in augustus 2010 geen € 580.000,- meer, maar € 554.000,-. [appellante] heeft geen bevredigende verklaring gegeven voor dit verschil. Ook het bedrag van de achterstelling vormt een aanwijzing voor de juistheid van het betoog van [geïntimeerde], dat [appellante] heeft afgelost op de vordering uit hoofde van de sideletter, niet op de vordering uit de geldleningen.
grief VIIstelt [appellante] het door haar gedane beroep op verjaring van de vordering uit hoofde van de side-letter aan de orde. [appellante] wijst er terecht op dat zij zich in eerste aanleg (overigens niet in randnummer 9, maar in randnummer 30 onder b. van haar conclusie van antwoord) al op verjaring heeft beroepen. De rechtbank heeft ten onrechte niet op dit verweer gerespondeerd. Dat leidt echter niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, nu het beroep op verjaring niet slaagt. [appellante] gaat er bij dit beroep
- overigens in tegenstelling tot haar eerder besproken verweer en zonder dat het verjaringsverweer een (kenbaar) subsidiair karakter heeft - vanuit dat deze vordering op
26 februari 2004, toen de side-letter werd ondertekend, opeisbaar is geworden. Zij heeft dat uitgangspunt echter niet onderbouwd. Het strookt niet met haar eigen stellingen - die er op neerkomen dat de vordering nog steeds niet opeisbaar is - en evenmin met de stellingen van [geïntimeerde], die inhouden dat partijen rond de jaarwisseling van 2008/2009 zijn overeengekomen dat [appellante] op haar verplichtingen uit de side-letter zou gaan aflossen. De stellingen van [geïntimeerde] komen er op neer dat partijen toen invulling hebben gegeven aan het bepaalde onder 3 van de side-letter, inhoudende dat de uitbetaling zal geschieden in overleg tussen partijen. Dat de vordering van [geïntimeerde] al op 26 februari 2004 opeisbaar was, volgt dan ook niet uit de side-letter en evenmin uit de stellingen van partijen. Aldus is het beroep op verjaring onvoldoende onderbouwd. De grief faalt.
grief XIII, die zich keert tegen de afwijzing door de rechtbank van de reconventionele vordering tot terugbetaling van een deel van de door [appellante] gedane betalingen, niet kan slagen.
€ 100.000,-, is dan ook terecht door de rechtbank toegewezen.
Grief VIII, die zich keert tegen dit oordeel van de rechtbank, faalt dan ook. Dat geldt ook voor
grief IX, betreffende het oordeel van de rechtbank om de vordering tot betaling van de contractuele rente over de overeenkomsten van geldleningen toe te wijzen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de door [appellante] gedane betalingen van € 7.000,- per maand niet in mindering strekken op de hoofdsom van de beide geldleningen en evenmin op de rente uit hoofde van de geldleningen.
grief XIbetreffende de beslissing over de proceskosten in conventie. Ook deze grief heeft, gelet op de toelichting, geen zelfstandige betekenis.
[X], zodat het rechtsgevolg van de vordering in zoverre niet ter vrije bepaling van partijen staat. Met dit laatstvermelde oordeel heeft de rechtbank, naar het hof begrijpt, tot uitdrukking willen brengen dat de levering van het pand pas geëffectueerd kan worden indien en voor zover [X] daar haar medewerking aan zal verlenen. In dit verband overweegt het hof dat [X] dan ook bereid zal moeten zijn om haar aandelen in [appellante] te leveren. Indien [X] haar medewerking niet verleent, kan het met de vordering beoogde resultaat - levering van de aandelen tegenover de levering van het pand - niet worden bereikt.
grief XII stelt[appellante] de beslissing van de rechtbank op deze reconventionele vordering aan de orde. Het hof stelt vast dat de grief alleen betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] de door haar aan vordering ten grondslag gelegde stellingen niet heeft bewezen. het oordeel van de rechtbank over de positie van [X], welk oordeel de beslissing zelfstandig kan dragen, wordt niet door de grief aangevochten. In appel moet er dan ook van worden uitgegaan dat [appellante] geen belang heeft bij haar vordering. De grief faalt reeds om deze reden.