ECLI:NL:GHARL:2014:6076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
200.113.366-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van werkbriefjes op grond van artikel 843b RV

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2014, gaat het om een vordering tot afgifte van werkbriefjes door de appellant, [appellant], aan de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De appellant had de geïntimeerde op staande voet ontslagen, waarna de geïntimeerde aanspraak maakte op een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter had deze vordering toegewezen, maar de vordering tot afgifte van werkbriefjes werd slechts gedeeltelijk toegewezen, met een dwangsom van € 25 per dag tot een maximum van € 1500. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat de vordering tot afgifte van de werkbriefjes op grond van artikel 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toelaatbaar was. De appellant stelde dat hij de werkbriefjes had afgegeven voor zover hij deze had ontvangen, en dat het aan de geïntimeerde was om kopieën te maken. De geïntimeerde daarentegen stelde dat hij de werkbriefjes nodig had voor een eventuele loonvordering, aangezien hij geen kopieën had bewaard van de werkbriefjes die hij had ingeleverd.

Het hof oordeelde dat de geïntimeerde geen rechtmatig belang had bij de werkbriefjes over de periode januari 2011 tot en met april 2011, omdat hij deze nog in zijn bezit had. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de afgifte van werkbriefjes betrof, maar oordeelde dat de appellant verplicht was om kopieën van de werkbriefjes over de periode van 4 januari 2010 tot 1 januari 2011 en van 1 mei 2011 tot 21 juli 2011 af te geven, tegen vergoeding van de gemaakte kopieerkosten. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.366/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 580761 CV EXPL 11-3414)
arrest van de eerste kamer van 29 juli 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. van der Veen, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.N.M. van Paassen-Pasch, kantoorhoudend te Leusden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 6 november 2012 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Op eenparig verzoek van partijen heeft deze comparitie na aanbrengen geen doorgang gevonden en hebben partijen er voor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven d.d. 31 december 2013;
- de memorie van antwoord d.d. 25 maart 2014;
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [appellant] luidt:
"(
letterlijke weergave petitum)".
2.
Ten aanzien van de feiten
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
2.1
[geïntimeerde], geboren [in 1986], is op 4 januari 2010 op basis van een oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [appellant] in dienst getreden in de functie van uitrijder. Het overeengekomen loon bedroeg laatstelijk € 8,93 bruto per uur, exclusief vakantietoeslag.
2.2
[geïntimeerde] is op 21 juli 2011 op staande voet ontslagen. [geïntimeerde] heeft op 22 juli 2011 tegen dit ontslag geprotesteerd.

3.De vorderingen en beslissingen in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding gesteld in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te berusten, doch aanspraak te maken op de gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:677, tweede lid, in samenhang met artikel 7:680 BW, gesteld op € 1.346,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2011. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.
3.2
Daarnaast heeft [geïntimeerde] buitengerechtelijke kosten ad € 300, - gevorderd. Deze vordering heeft de kantonrechter afgewezen, evenals de niet nader gespecificeerde wettelijke verhoging.
3.3
Geen van deze beslissingen wordt in appel aangevochten.
3.4
Ten slotte heeft [geïntimeerde] afgifte van alle werkbriefjes van [geïntimeerde] over de periode van 4 januari 2010 tot en met 21 juli 2011 op straffe van een dwangsom van € 100, - per dag gevorderd. Aan deze bijkomende vordering zijn in de procedure in eerste aanleg in totaal amper tien regels gewijd. In de dagvaarding in eerste aanleg stelt [geïntimeerde] dat hij aanspraak kan maken op achterstallig loon en dat hij om zijn vordering nader te kunnen specificeren, alle werkbriefjes nodig heeft. Bij de conclusie van antwoord stelt [appellant] dat naar zijn mening alle werkbriefjes reeds lang aan [geïntimeerde] zijn verstrekt. Bij repliek ontkent [geïntimeerde] zulks en bij dupliek komt [appellant] daar niet meer op terug.
3.5
In het beroepen vonnis wijst de kantonrechter deze vordering toe, onder verlaging van de dwangsom tot € 25, - per dag, met een maximum van € 1500, -.
Uitsluitend deze beslissing is voorwerp van het appel.

4.Ten aanzien van de ontvankelijkheid.

De geldvordering zoals die bij dagvaarding is ingesteld bedraagt € 1343,08 plus € 300, -, derhalve € 1643,08 in hoofdsom. De niet gespecificeerde wettelijke verhoging moet op nihil worden gesteld nu deze, gelijk de kantonrechter terecht heeft overwogen, niet verschuldigd is over een schadevergoeding terwijl evenmin rente mee is gevorderd. Derhalve bevindt de geldvordering zich onder de appelgrens van € 1.750, -.
De vordering tot afgifte van de werkbriefjes is evenwel formeel een vordering van onbepaalde waarde, zodat bij de door artikel 332 Rv, tweede lid, hier voorgeschreven objectieve cumulatie het vonnis van 31 mei 2012 toch appellabel is.

5.De beoordeling van de grief

5.1
[appellant] stelt dat hij de desbetreffende werkbriefjes heeft afgegeven voor zover hij ze heeft ontvangen en dat het op de weg van [geïntimeerde] had gelegen daarvan kopieën te maken.
Bij de memorie van antwoord stelt [geïntimeerde] dat hij wekelijks de gewerkte uren via werkbriefjes afgaf aan [appellant]. [appellant] baseerde er dan de loonstroken op die hij overhandigde aan [geïntimeerde]. Over de periode januari 2011 tot en met april 2011 heeft [geïntimeerde] de werkbriefjes digitaal doorgegeven. Daarvan heeft hij nog een kopie. Van de andere weken heeft hij geen kopie behouden. [geïntimeerde] heeft nog geen loonvordering ingesteld, bij gebreke van bewijsstukken. Volgens [geïntimeerde] is die vordering enige malen hoger dan de nu verbeurde dwangsom.
5.2
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet zonder meer aanspraak heeft op (afschriften van) de werkbriefjes die in geding zijn. Dit zijn in wezen adminstratiebescheiden van [appellant]. [geïntimeerde] heeft zich over de grondslag van zijn vordering niet nader uitgelaten. Uit wat hij bij de memorie van antwoord heeft gesteld, leidt het hof af dat het gaat om bewijsstukken die hij niet meer heeft en die hij nodig heeft voor een eventueel te entameren procedure tot betaling van achterstallig loon tegen [appellant]. Daarmee heeft [geïntimeerde] zijn vordering kennelijk gestoeld op artikel 843b Rv, dat bepaalt dat degene die een bewijsmiddel heeft verloren, van degene die de beschikking heeft over dat bewijsmiddel, daarvan, op zijn kosten, een afschrift kan vorderen.
5.3
Het hof is van oordeel dat niets zich er tegen verzet dat een dergelijke vordering als nevenvordering in een andere tussen partijen gevoerde procedure wordt ingesteld.
5.4
[appellant] heeft niet betwist dat de gevorderde werkbriefjes onder hem berusten.
5.5
Uit de nadere stellingname van [geïntimeerde] blijkt dat evenwel hij geen rechtmatige belang heeft bij de werkbriefjes over de periode januari 2011 tot en met april 2011, nu hij deze nog in zijn bezit heeft. Nu de kantonrechter ook de afgifte van deze werkbriefjes heeft gelast en in de veroordeling voorts niet is opgenomen dat de kosten van het verstrekken van de kopieën voor rekening van [geïntimeerde] komen, zal het hof het vonnis waarvan beroep in zoverre vernietigen en de verplichting tot het verstrekken van de afschriften in zoverre geclausuleerd toewijzen. Dat betekent dat op basis van het vonnis van de kantonrechter geen dwangsom kan worden ingevorderd en dat aan reeds ingevorderde dwangsommen de grondslag is komen te ontvallen.
5.6
Het hof acht ook bij deze uitkomst [appellant] nog steeds de overwegend in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg, zodat de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand blijft. In appel zal het hof de kosten compenseren, nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Deventer van 31 mei 2012 uitsluitend voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde] af te geven de werkbriefjes over de periode van 4 januari 2010 tot 21 juli 2011 op straffe van een dwangsom van € 25,00 per dag voor iedere dag dat [appellant] daarmee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 1.500,00;
en in zoverre op nieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om binnen twee weken na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] af te geven kopieën van de werkbriefjes over de periode 4 januari 2010 tot 1 januari 2011 en
1 mei 2011 tot 21 juli 2011, tegen vergoeding van de daarvoor gemaakte kopieerkosten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag voor iedere dag dat [appellant] daarmee in gebreke blijkt, zulks tot een maximum van € 1.500,00
bekrachtigt het vonnis, voor zover in hoger aangevallen, voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 juli 2014.