In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2014, gaat het om een vordering tot afgifte van werkbriefjes door de appellant, [appellant], aan de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De appellant had de geïntimeerde op staande voet ontslagen, waarna de geïntimeerde aanspraak maakte op een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter had deze vordering toegewezen, maar de vordering tot afgifte van werkbriefjes werd slechts gedeeltelijk toegewezen, met een dwangsom van € 25 per dag tot een maximum van € 1500. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof oordeelde dat de vordering tot afgifte van de werkbriefjes op grond van artikel 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toelaatbaar was. De appellant stelde dat hij de werkbriefjes had afgegeven voor zover hij deze had ontvangen, en dat het aan de geïntimeerde was om kopieën te maken. De geïntimeerde daarentegen stelde dat hij de werkbriefjes nodig had voor een eventuele loonvordering, aangezien hij geen kopieën had bewaard van de werkbriefjes die hij had ingeleverd.
Het hof oordeelde dat de geïntimeerde geen rechtmatig belang had bij de werkbriefjes over de periode januari 2011 tot en met april 2011, omdat hij deze nog in zijn bezit had. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de afgifte van werkbriefjes betrof, maar oordeelde dat de appellant verplicht was om kopieën van de werkbriefjes over de periode van 4 januari 2010 tot 1 januari 2011 en van 1 mei 2011 tot 21 juli 2011 af te geven, tegen vergoeding van de gemaakte kopieerkosten. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.