Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van het geding
2.De vaststaande feiten
tijdelijkin gebruik kunnen worden gegeven.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak vordert de appellant, wonende te [woonplaats], de vastlegging van een pachtovereenkomst met betrekking tot een perceel grond van ongeveer 50 hectare, dat hij tijdelijk in gebruik heeft gehad. De vordering is ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Financiën. De appellant stelt dat er een pachtovereenkomst is ontstaan op basis van afspraken met Ballast Nedam, de aannemer die in opdracht van de Staat werkzaamheden uitvoert in het gebied. De pachtkamer van de rechtbank Arnhem heeft de vordering in eerste aanleg afgewezen, waarop de appellant in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft de grieven van de appellant gezamenlijk besproken. De appellant betoogt dat de voorwaarden waaronder hij het perceel mocht gebruiken, moeten worden gezien als een tegenprestatie voor het gebruik van de grond. Het hof oordeelt echter dat de voorwaarden eerder beperkingen zijn dan een tegenprestatie. Bovendien heeft de appellant niet aangetoond dat hij de afspraken met Ballast Nedam als een pachtovereenkomst mocht begrijpen. De communicatie van de Staat aan de appellant bevestigt dat zijn gebruiksrecht was beëindigd en dat er geen intentie was om een pachtovereenkomst te sluiten.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op € 649 voor griffierecht en € 1.341 voor salaris, overeenkomstig het liquidatietarief. Het arrest is uitgesproken op 29 juli 2014.