ECLI:NL:GHARL:2014:6013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
200.142.461
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en rol van de bewindvoerder als formele procespartij

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2014, betreft het de vaststelling van kinderalimentatie na een echtscheiding tussen Richard Antonius van der Vlist en zijn ex-partner. Het huwelijk van partijen is op 1 augustus 2006 ontbonden, en zij zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. In een eerder convenant uit 2005 werd afgesproken dat de man, na afloop van zijn wettelijke schuldsanering, een bijdrage zou leveren aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking de alimentatie vastgesteld op € 150,- per kind per maand, met ingang van 1 november 2013.

De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met als argument dat de behoefte van de kinderen en zijn draagkracht niet correct waren beoordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 was de man niet aanwezig, maar zijn advocaat was wel aanwezig. De vrouw verscheen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. Het hof verwees naar de relevante wetgeving omtrent bewindvoering, waarbij de bewindvoerder als formele procespartij optreedt voor de rechthebbende. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder in deze zaak opgeroepen moest worden om te verschijnen, zodat de procedure correct kon worden voortgezet.

De beslissing van het hof was om de vrouw in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder op te roepen en de behandeling van de zaak aan te houden tot een nader te bepalen datum. Deze uitspraak benadrukt de rol van de bewindvoerder in procedures die betrekking hebben op onder bewind gestelde goederen en de noodzaak om de belangen van de rechthebbende te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.461
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 354623)
beschikking van de familiekamer van 29 juli 2014
inzake
Richard Antonius van der Vlist,
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.M.G. Pouls te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J. Aberson te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 25 februari 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 31 maart 2014;
- een journaalbericht van mr. Aberson van 1 juli 2014 met bijlage, ingekomen op 2 juli 2014;
- een journaalbericht van mr. Pouls van 1 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op 2 juli 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2014 plaatsgevonden. De man is niet verschenen. Namens hem was aanwezig zijn advocaat. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 1 augustus 2006 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1998, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2000,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De beide andere kinderen van partijen, [kind 3] en [kind 4], zijn meerderjarig.
3.3
Bij convenant, ondertekend door partijen op 23 december 2005 en 4 januari 2006, zijn partijen met betrekking tot de minderjarige kinderen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“Zodra de wettelijke schuldsanering van de man is geëindigd zullen partijen in overleg een bedrag vaststellen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de dan nog minderjarige kinderen dient te voldoen. Partijen zullen voor de vaststelling van dit bedrag aansluiting zoeken bij de wettelijke maatstaven en de uitwerking daarvan in de tremanormen. Indien partijen hierover niet tot overeenstemming komen kan elk van partijen vaststelling door de rechter verzoeken.”
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Utrecht van 25 november 2010 zijn de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man onder bewind gesteld, met benoeming van de stichting AV Inkomensbeheer te [plaats] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang 1 november 2013 vastgesteld op € 150,- per kind per maand.
4.2
De man is met één algemene grief in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De man verzoekt het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie af te wijzen en deze vast te stellen op nihil.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt het volgende voorop. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de man (als rechthebbende), maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (artikel 1:438 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW)). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt aangewend (Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:625).
5.2
In voormelde uitspraak heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat, indien een procedure met betrekking tot een onder bewind gesteld goed tegen de rechthebbende zelf is ingesteld door een wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, de redelijke belangen van de wederpartij en het algemene belang van een vlot verlopend rechtsverkeer vergen dat het bewind niet aan de wederpartij kan worden tegengeworpen. In een zodanig geval kan de procedure dus tegen de rechthebbende zelf aanhangig worden gemaakt en worden gevoerd. In artikel 1:440 lid 1 BW ligt besloten dat een eventuele veroordeling van de rechthebbende dan op de onder bewind gestelde goederen kan worden verhaald.
Gelet op het beschermingskarakter van het bewind brengt een redelijke wetstoepassing in een zodanig geval echter mee dat, indien de bewindvoerder tijdens het geding - zolang dit niet door een onherroepelijk geworden uitspraak is geëindigd - ervan op de hoogte raakt dat de rechthebbende zelf als partij is betrokken bij een geding over een onder bewind gesteld goed, hij in dat geding kan verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen.
5.3
Hoewel in het onderhavige geval de vrouw met het bewind bekend was dan wel had behoren te zijn, zal het hof - in de lijn van voormelde uitspraak - de vrouw, als de meest gerede partij, in de gelegenheid stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen teneinde dit verder ten behoeve van de man te voeren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
stelt de vrouw in de gelegenheid de bewindvoerder op te roepen om te verschijnen in dit geding en het hof daaromtrent te berichten;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E.H. Schulten en R. Feunekes, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. E.H. Schulten en is op 29 juli 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.