Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
29 juli 2014
AWB 12/4366, in het geding tussen belanghebbende en
1.Ontstaan en loop van het geding
19 juli 2012 de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
€ 11.338.
20 december 2013, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.Feiten
€ 269.999,23 heeft verkocht aan [I]. Deze laatste verkoop is niet doorgegaan. In de koopovereenkomst ter zake van de woning te [M] is onder meer het volgende bepaald:
[J] en [K] ter zake van de verkoop van de woning te [M].
Op 15 april 2004 is deze woning door belanghebbende aan hen geleverd. Blijkens de akte van levering, opgesteld door notaris [N] (hierna: de notaris), bedroeg de koopsom
€ 204.201. Na aflossing van de hypothecaire geldlening heeft belanghebbende het saldo van € 115.624 via de notaris aangewend voor de aankoop van de woning te [Z]. Eveneens op 15 april 2004 is deze woning aan belanghebbende geleverd.
(15 april 2004). Op alle stortingsbewijzen is handgeschreven vermeld dat de stortingen zijn verricht door R. [I]. De bedragen zijn gestort op zes verschillende postkantoren
.De gestorte bedragen, in totaal een bedrag van € 65.799, zijn aan belanghebbende ten goede gekomen door verrekening met de door belanghebbende verschuldigde koopsom voor de woning te [Z].
Verkoop pand [a-straat] 10 [M]
Uit navraag bij de heer [I] is mij gebleken, dat geen enkel bedrag verschuldigd was en ook niet is uitbetaald, in enige vorm van boete, schadeloosstelling of iets dergelijks. In de koopovereenkomst is bovendien een ontbindende voorwaarde opgenomen met betrekking tot het verkrijgen van een hypothecaire lening en dienovereenkomstig zou in dit geval niets verschuldigd zijn.
Ik wil u nog éénmaal in de gelegenheid stellen een onderbouwing te geven inzake het door uw cliënt verkregen bedrag ad € 65.000 in het jaar 2004.
Zoals u reeds is meegedeeld, houdt vermelde betaling verband met het pand aan de [a-straat] 10 [M]. Dit pand zou in april 2003 door de heer [I] van cliënte worden afgenomen en wel voor een bedrag van € 269.999,63 (…). De heer [I] bleek daar echter – op het laatste moment – niet toe in staat. Dit leidde tot de nodige problemen, welke uiteindelijk werden opgelost doordat de heer [G] voornoemd de heer [I] te hulp is geschoten door ervoor te zorgen dat een relatie van hem, de heer [J] en mevrouw [K], het betreffende pand kochten voor € 204.210 (…). Het verschil van (afgerond)
€ 65.000,- tussen dit bedrag en de met de heer [I] overeengekomen som ad € 269.999,63 is door de heer [G] gecompenseerd door het (contant) op de girorekening van de notaris [N] te storten (…). Wat de heren [I] en [G] hieromtrent hebben afgesproken, is cliënte onbekend.
Dat bedrag van € 65.000,- betreft derhalve een (gedeeltelijke) betaling op de koopsom van voornoemde woning en er kan derhalve in fiscale zin niet worden gesproken van een bron van inkomen. Hetzelfde geldt in feite voor het door de heer [I] betaalde bedrag van € 4.000. Weliswaar zijn in de koopovereenkomst geen roerende zaken genoemd, maar dat laat onverlet dat dit bedrag onder de titel ‘overnamekosten’ aan cliënte is overgemaakt (…). Ook hier is derhalve geen sprake van een belastbare bron van inkomen.
[I] aan de [b-straat] in [Z], deze had hij verkocht en de woning in [M] aan de [a-straat] ingeruild, hij zou dan honderduizend euro toekrijgen, inruil was euro 265.000,-- verkoop was euro 365.000,--, deze transactie wilde hij in eerste instantie doen om zijn zaak ([O] autos) te redden, door privé minder uit te geven.
.
3.Geschil
4.Overwegingen
HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207).
.
5.Proceskosten
€ 486 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, waarde per punt € 243), € 974 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 487) en op € 974 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 487).
6.Beslissing
€ 2.434;
mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij