ECLI:NL:GHARL:2014:5994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
13/01038
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor de periode van 21 september 2011 tot en met 6 juli 2012 verminderd en de verzuimboete verlaagd. De Inspecteur stelde dat de verzuimboete van € 1.011 terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende gebruik had gemaakt van de openbare weg met een motorrijtuig waarvan de schorsing gold. De rechtbank had de boete verlaagd, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur de boete van 100% van de naheffingsaanslag terecht had opgelegd. Het Hof benadrukte dat er geen rechtvaardiging was voor het verlagen van de boete, aangezien de wetgeving en de geschiedenis van de wet op de motorrijtuigenbelasting een strikte benadering van verzuimboetes voorschrijven. De belanghebbende had niet aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld, en de omstandigheden die door de belanghebbende werden aangevoerd, zoals het gebruik van de auto voor een proefrit, werden niet als voldoende geacht om de boete te matigen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en bevestigde de verzuimboete van € 1.007.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01038
uitspraakdatum: 22 juli 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratie(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2013, nummer AWB 12/6287, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 21 september 2011 tot en met 6 juli 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.011. Daarbij is gelijktijdig een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 1.011.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem, thans rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.007 en de verzuimboete verminderd tot € 503.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord J[A], namens belanghebbende, alsmede [B] en mr. [C] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is blijkens de registratie in het kentekenregister vanaf 7 juli 2010 houder van het motorrijtuig met het kenteken 13-[00-YYY-0] (hierna: de auto).
2.2
De geldigheid van het kentekenbewijs van de auto is op aanvraag van belanghebbende gedurende de periode van 21 september 2011 tot en met 5 juli 2012 geschorst geweest.
2.3
Op 30 april 2012 om 11.14 uur hebben ambtenaren van de Belastingdienst geconstateerd dat met de auto gebruik van de openbare weg is gemaakt op de A16 nabij Galder Hazeldonk.
2.4
De auto stond ten tijde van de constatering op de openbare weg in bemiddelingsverkoop bij [D] en behoorde niet tot de bedrijfsvoorraad.
2.5
Naar aanleiding van de in 2.3 bedoelde constatering heeft de Inspecteur aan belanghebbende, met dagtekening 8 oktober 2012, de onderhavige naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.011. Daarbij is tevens bij beschikking een verzuimboete van € 1.011 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Hiertegen is belanghebbende bij de Rechtbank in beroep gekomen.
2.6
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.007 en de verzuimboete verminderd tot een boete van 50 % van de na te heffen belasting, zijnde € 503.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is enkel nog in geschil of de onderhavige verzuimboete terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt die vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen wat is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, kort gezegd, tot vaststelling van de boete op een bedrag van € 1.007. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van artikel 37 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet Mrb) in samenhang gelezen met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de Inspecteur bij constatering van gebruik van de openbare weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, naast de nageheven belasting een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. Overeenkomstig paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bedraagt de boete maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
4.2
In het onderhavige geval is niet in geschil dat tijdens een voor de auto geldende schorsing gebruik van de openbare weg is gemaakt. In zoverre is de onderhavige verzuimboete in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 van de Wet Mrb in samenhang gelezen met artikel 67c van de AWR en het BBBB opgelegd.
4.3
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Daarin is belanghebbende niet geslaagd.
4.4
De Rechtbank heeft overwogen dat noch in het BBBB noch in de concrete omstandigheden van het onderhavige geval een rechtvaardiging is te zien voor het opleggen van de hoogst mogelijke verzuimboete nu er geen sprake is van omstandigheden die de zwaarste straf rechtvaardigen.
4.5
Het Hof acht dit oordeel onjuist en acht hiervoor onder andere de volgende teksten uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Mrb van belang:
“Artikel 36
Ingevolge het eerste lid van dit artikel wordt in de in de artikelen 32,33, 34 en 35 bedoelde naheffingsaanslagen begrepen belasting, in afwijking van artikel 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verhoogd met honderd percent, doch met ten minste f 100. Het relatief hoge boetepercentage bestaat sedert de inwerkingtreding van de wet van 18 december 1974 (Stb. 761). Daarbij werd het percentage van 50 naar 100 gebracht. Bij de parlementaire behandeling is bovendien nog bij amendement het maximum afgeschaft. De boete in de sfeer van de motorrijtuigenbelasting vraagt een andere benadering dan de boete bij naheffing bij andere belastingen. De verschuldigde belasting is relatief niet hoog en van een procentueel lage boete zou derhalve weinig preventieve werking uitgaan. Om die reden is met ingang van 1975 het percentage van 50 naar 100 gebracht. In de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 1973/74, 13050 nr. 3, blz. 4, r.k.) is daarbij gesteld: .... «heeft de praktijk uitgewezen (...) dat de preventieve werking van de boete onvoldoende is. Om die reden wordt voorgesteld het percentage te verhogen van 50 naar 100 (...)». Gebleken is dat sedertdien het aantal zwartrijders zich op een relatief laag niveau bevindt. Verlaging van het boetepercentage zou naar mijn oordeel leiden tot een onevenredige toename van het aantal zwartrijders en van het aantal naheffingsaanslagen. Een aspect bij het opleggen van de boete dat in 1974 ook reeds naar voren is gebracht, is dat de mate van verwijtbaarheid - lichte schuld, opzet of grove schuld - bij het achterwege blijven van de aangifte en betaling van de motorrijtuigenbelasting moeilijk is vast te stellen. Slechts de periode waarover niet betaald is en recidive, kunnen in dat stadium een indicatie vormen. De boete van 100 percent wordt dan ook in beginsel opgelegd in alle gevallen.”
(Kamerstukken II 1990/1991, 22 238, nr. 3, blz. 36-37)
“Artikel VII (Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994)
De boete-bepalingen in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (MRB), neergelegd in de artikelen 37, 54, 61, 70 en 77 kunnen gedeeltelijk vervallen aangezien hetzelfde resultaat reeds kan worden bereikt door toepassing van artikel 67c AWR.
Bij de boeten die zijn genoemd in de MRB gaat het om verzuimboeten van ten hoogste 100 percent van de naheffingsaanslag (in een aantal gevallen is het wettelijk maximum lager of zelfs nihil). Zelfs bij een boete van 100 percent van de naheffingsaanslag zal de boete nooit meer dan f 10 000 – het maximum dat geldt in artikel 67c AWR – bedragen. Artikel 67c AWR is daarom adequaat voor het opleggen van boeten in de MRB. In de MRB dient echter een uitbreiding plaats te vinden voor de toepassing van artikel 67c AWR, namelijk ten aanzien van de bijzondere naheffingsbepalingen in de MRB zelf. Immers, niet alle gevallen waarin naheffing kan plaatsvinden, worden bestreken door artikel 67c AWR, bij voorbeeld indien ten onrechte een vrijstelling of bijzonder tarief is verleend.
Door opneming van de thans in de wet opgenomen voorschriften ter zake van de boeten met betrekking tot de MRB in het te redigeren Voorschrift bestuurlijke boeten wordt bereikt dat de huidige praktijk onder het nieuwe regime kan worden voortgezet.
(Kamerstukken II, 1995–1996, 24 800, nr. 3, blz. 3)”
4.6
Het Hof is van oordeel dat uit voormelde wetgeschiedenis is af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in die gevallen waarin bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing en waarbij de verschuldigde motorrijtuigenbelasting wordt nageheven, als uitgangspunt te nemen dat 100% van het bedrag van deze belasting als verzuimboete dient te worden opgelegd, tenzij het wettelijk maximum zou worden overschreden. De omstandigheid dat vanaf 1 januari 1998 het in artikel 37 van de Wet Mrb genoemde boetepercentage van 100 is geschrapt en is opgenomen in paragraaf 34 van het toenmalige BBBB heeft de bedoeling van de wetgever, blijkens bovenvermelde wetsgeschiedenis, derhalve niet doen veranderen. In onderhavig geval is de aanwezigheid van een strafverzwarende omstandigheid derhalve niet noodzakelijk voor het opleggen van een verzuimboete van 100% van de verschuldigde belasting.
4.7
Het vorenoverwogene neemt evenwel niet weg dat de bestuursrechter in belastingzaken tot taak heeft te onderzoeken of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, de Inspecteur terecht en tot de juiste hoogte een verzuimboete heeft opgelegd (vgl. HR 10 juni 2005, nr. 40 601, ECLI:NL:HR:2005:AT7216, BNB 2005/293).
4.8
Het Hof ziet echter geen aanleiding om de verzuimboete te matigen. Belanghebbende heeft gesteld dat het gebruik van de weg met de auto plaatsvond teneinde een potentiële koper van de auto in Antwerpen te bezoeken. Belanghebbendes betoog dat er sprake was van overmacht - omdat de handelaarskentekenplaat halverwege de rit naar Antwerpen van de auto is gevallen, er geen materiaal aanwezig was om de kentekenplaat opnieuw te bevestigen en daarom de kentekenplaat achter de voorruit is geplaatst - vormt niet een omstandigheid die in het onderhavige geval aanleiding geeft om de opgelegde boete te verminderen. Op grond van artikel 44 van het Kentekenreglement dient een handelaarskenteken te worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven. Nu de auto niet tot de bedrijfsvoorraad van [D] behoorde, was [D] niet bevoegd de auto met handelaarskenteken te vervoeren. Dat de kentekenplaat onderweg mogelijkerwijs los is geraakt is derhalve in dit verband niet relevant. De mogelijke toezegging van het RDW dat de proefrit gemaakt zou kunnen worden met gebruikmaking van de handelskentekenplaten maakt dit niet anders, reeds niet omdat – naar de gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft verklaard – hij daarbij geen melding heeft gemaakt van het feit dat de auto niet tot zijn bedrijfsvoorraad behoorde. Verder lag het naar het oordeel van het Hof op de weg van belanghebbende, die bekend was met de schorsingsregeling, om de nodige maatregelen te treffen ten einde te voorkomen dat de auto gebruikt zou worden voor proefritten op de openbare weg, zonder dat vooraf de schorsingsregeling voor de auto was beëindigd.
4.9
Aan belanghebbende kan dientengevolge worden verweten dat zonder betaling van motorrijtuigenbelasting gebruikt is gemaakt van de openbare weg. Nu belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd. Aldus heeft de Inspecteur gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende voorschriften in het BBBB. Het Hof acht in de gegeven omstandigheden een redelijke verhouding aanwezig tussen het verzuim en de opgelegde boete van € 1.007. De verzuimboete is naar het oordeel van het Hof passend en geboden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover hierin de verzuimboete is verminderd tot een bedrag van € 503;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete;
– vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 1.007.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M van Kempen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem, en mr. B.F.A. van Huijgevoort in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is op 22 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.