Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 5],
1.Het geding in eerste aanleg
16 januari 2013 dat de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, tussen IMT c.s. als eisers in de hoofdzaak tevens verweerders in het incident enerzijds en Whitefox als gedaagde in de hoofdzaak tevens eiseres in het incident anderzijds heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
23 januari 2007 arbitragebedingen zijn als bedoeld in artikel 1022 Rv. IMT c.s. richten kennelijk een grief tegen dat oordeel. Het hof is van oordeel dat die grief faalt en wel op grond van het volgende. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank in het vonnis van
16 januari 2013 onder 4.2 en 4.3 heeft overwogen en maakt die overwegingen tot de zijne. Het hof merkt daarbij op dat het bij de uitleg van genoemd artikel 10 sub c en genoemd artikel 13.3 uitgaat van de door de rechtbank (in dat vonnis onder 2.2 en 2.4) vastgestelde tekst van artikel 10 van de overeenkomst van 22 december 2008 en van artikel 13 van de concept overeenkomst van 23 januari 2007, nu tegen de vaststelling ten aanzien van die tekst geen grief is gericht. Dat onduidelijk is of genoemde artikelen uit de overeenkomsten een arbitragebeding of een bindend adviesbeding bevatten, zoals IMT c.s. in hoger beroep aanvoeren, onderschrijft het hof niet. De tekst en context van genoemd artikel 10 sub c en van genoemd artikel 13.3, zoals die onbestreden door de rechtbank zijn vastgesteld, doelen naar het oordeel van het hof duidelijk op arbitrage. Ook in hoger beroep hebben IMT c.s. geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat partijen, in weerwil van de tekst van genoemde artikelen, met de in die tekst opgenomen bepalingen niet hebben beoogd een arbitragebeding overeen te komen.
Artikel 6:145 BW bepaalt dat overgang van een vordering, zoals in dit geval op grond van cessie, de verweermiddelen van de schuldenaar, zoals in dit geval Whitefox, onverlet laat. Een voorbeeld van dergelijke verweermiddelen is een beroep op een arbitragebeding (VV II en MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 542 e.v.). Een en ander brengt mee, zo oordeelt het hof met Whitefox, dat Whitefox, nu zij zich tegen de vordering van IMT Holding jegens haar kan verweren met een beroep op het arbitragebeding uit de overeenkomst van 22 december 2008, zich ook tegen de vordering van IMT kan verweren met een beroep daarop. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank ook ten aanzien van de onderhavige vordering van IMT onbevoegd is.
”Wegens het uitvoeren van onderzoek en ontwikkeling (R&D) door IMT BV in opdracht van en ten behoeve van Whitefox, is sprake van door IMT BV aan Whitefox gezonden en onbetaalde facturen ten bedrage van € 155.883,66… Afspraken hierover –met name over de te hanteren tarieven voor de research- zijn ondermeer weergegeven in de “asset sale agreement” van 23 januari 2007” (pleitnota IMT c.s. d.d. 2 december 2011)en
5.Slotsom
6.De beslissing
16 januari 2013;