ECLI:NL:GHARL:2014:5756

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
200.141.643-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming tot erkenning van een kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin de vader vervangende toestemming was verleend om het kind te erkennen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, uitsluitend voor wat betreft de erkenning van het kind, en om het verzoek van de vader tot erkenning af te wijzen.

De vader had in zijn verzoekschrift om vervangende toestemming tot erkenning van het kind gevraagd, evenals om gezamenlijk gezag en een zorgregeling. De rechtbank had de vader toestemming verleend tot erkenning, maar de beslissingen over gezag en zorgregeling waren aangehouden. Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de vader en het kind afgewogen tegen de belangen van de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende argumenten had aangedragen die zouden aantonen dat de erkenning van het kind door de vader schadelijk zou zijn voor de ongestoorde verhouding tussen haar en het kind.

Het hof concludeerde dat de erkenning van het kind door de vader in het belang van het kind is, vooral omdat het kind en haar zusje, die al door de vader was erkend, een gelijke juridische status ten opzichte van hun vader zouden moeten hebben. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, en oordeelde dat de erkenning van het kind door de vader niet alleen recht doet aan de juridische relatie, maar ook aan de belangen van het kind zelf.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.643/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/136236 FA RK 12-1933)
beschikking van de familiekamer van 17 juli 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Wagenaar, kantoorhoudend te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
advocaat, kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen:
de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 februari 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning) en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot erkenning van [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2012], dient te worden afgewezen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 maart 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 19 februari 2014 een brief van 18 februari 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- op 17 maart 2014 een journaalbericht van 14 maart 2014 van mr. Ossentjuk met bijlagen;
- op 2 juni 2014 een journaalbericht van 28 mei 2014 van mr. Schuur met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader bijgestaan door mr. Vos, die mr. Wagenaar ter zitting verving, en de bijzondere curator. Namens de raad is in het kader van haar adviserende taak mevrouw [namens de raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Zij zijn ouders van:
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2010];
- [kind], voornoemd.
3.2
[kind 2] is [in 2010] door de vader erkend.
3.3
Bij zijn inleidend verzoekschrift heeft de vader verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van [kind], gezamenlijk gezag van de moeder en hem over [kind] en [kind 2] in te stellen en een zorgregeling vast te stellen.
3.4
Bij de bestreden beschikking is aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [kind] en zijn de beslissingen over het gezag en de zorg-/omgangsregeling aangehouden.
4.
De motivering van de beslissing
4.1
Op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de vader [kind] slechts erkennen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder.
4.2
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW, voor zover hier van belang, kan de toestemming van de moeder, op verzoek van de vader die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechter worden vervangen indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [kind] of de belangen van [kind] niet zou schaden, en de vader de verwekker is van het kind.
4.3
Tussen partijen staat niet (meer) ter discussie dat de vader de verwekker is van [kind]. Aldus komt het aan op een belangenafweging. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vader en [kind] er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Dit belang dient te worden afgewogen tegen het belang van
een ongestoorde verhouding tussen de moeder en [kind] en een eventueel belang van [kind] bij het niet verlenen van vervangende toestemming, bijvoorbeeld omdat dit haar ontwikkeling zou schaden.
4.4
Het hof is van oordeel dat de moeder niet dan wel onvoldoende argumenten heeft aangevoerd waaruit volgt dat de erkenning van [kind] door de vader een ongestoorde verhouding tussen haar en [kind] zal schaden dan wel dat de erkenning anderszins leidt tot negatieve gevolgen voor [kind]. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank op dit punt over en maakt deze - na eigen onderzoek - tot de zijne.
4.5
Het hof voegt daar het volgende aan toe. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de beschuldigingen die de moeder aan het adres van de vader heeft geuit, en die overigens door hem gemotiveerd zijn betwist, op waarheid berusten. Wat daar ook van zij, zelfs al zouden de beschuldigingen geheel of gedeeltelijk op waarheid berusten dan nog acht het hof niet, althans onvoldoende aannemelijk geworden dat daaruit gevolgen voortvloeien of zijn gevloeid die zodanig zijn dat dit de ongestoorde verhouding van de moeder met [kind] zal schaden dan wel anderszins negatieve gevolgen zal hebben voor [kind]. De bij de moeder bestaande weerstand tegen contact met de vader rechtvaardigt die conclusie niet. Daarnaast heeft de moeder niet gesteld dat professionele hulpverlening onvoldoende soelaas kan bieden indien zij psychische of andersoortige problemen zou ondervinden door de erkenning. Voor zover de moeder bezwaar heeft tegen contact met de vader overweegt het hof dat de erkenning de afstamming van een kind vastlegt en op zichzelf niet leidt tot het verkrijgen van gezag of ene omgangsregeling, hetgeen in de onderhavige procedure ook niet aan het hof voorligt. Een onderzoek naar de relatie tussen partijen en de bedoelingen van de vader bij zijn wens tot erkenning, zoals door de vrouw verzocht, acht het hof niet geïndiceerd. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te beslissen over het onderhavige verzoek.
4.6
Het hof acht vaststelling van het juridisch vaderschap van de vader ten opzichte van [kind] juist in haar belang. Dit klemt te meer aangezien de moeder te kennen heeft gegeven dat zij problemen heeft met elke band tussen de vader en [kind] en [kind 2]. Het hof overweegt dat het mede in het belang is van [kind] dat zij - net als haar zusje [kind 2] - door hun gezamenlijke vader is erkend, opdat geen (onaanvaardbaar) verschil blijft bestaan in juridische status tussen de twee zusjes ten opzichte van de vader.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 november 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, voorzitter, mr. A.W. Beversluis, en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 juli 2014.