In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding tussen een tandarts, [appellant], en VGZ Zorgverzekeraar N.V. De kern van het geschil betreft de vraag of VGZ onrechtmatig heeft gehandeld door aan 600 patiënten van [appellant] een brief te sturen waarin werd gewezen op hun bovengemiddeld hoge declaraties. De brief, verzonden op 12 juni 2013, informeerde de patiënten over de mogelijkheid van hogere kosten en de keuze om bij hun tandarts te blijven of over te stappen naar een goedkopere tandarts. [appellant] vorderde onder meer een rectificatiebrief en schadevergoeding van € 10.000,-. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vorderingen afgewezen, en [appellant] ging in hoger beroep.
Het hof oordeelde dat VGZ niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof stelde vast dat VGZ voldoende pogingen had ondernomen om [appellant] te benaderen over zijn afwijkend declaratiegedrag, maar dat hij niet had gereageerd op de verzoeken om informatie. De brief aan de patiënten was neutraal en zakelijk geformuleerd en bevatte geen suggestie van fraude. Het hof concludeerde dat VGZ gerechtigd was om de patiënten te informeren over de situatie, gezien de significante afwijkingen in de declaraties van [appellant]. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.