ECLI:NL:GHARL:2014:5653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.136.351
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van zorgverzekeraar bij communicatie naar patiënten over declaraties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding tussen een tandarts, [appellant], en VGZ Zorgverzekeraar N.V. De kern van het geschil betreft de vraag of VGZ onrechtmatig heeft gehandeld door aan 600 patiënten van [appellant] een brief te sturen waarin werd gewezen op hun bovengemiddeld hoge declaraties. De brief, verzonden op 12 juni 2013, informeerde de patiënten over de mogelijkheid van hogere kosten en de keuze om bij hun tandarts te blijven of over te stappen naar een goedkopere tandarts. [appellant] vorderde onder meer een rectificatiebrief en schadevergoeding van € 10.000,-. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vorderingen afgewezen, en [appellant] ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat VGZ niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof stelde vast dat VGZ voldoende pogingen had ondernomen om [appellant] te benaderen over zijn afwijkend declaratiegedrag, maar dat hij niet had gereageerd op de verzoeken om informatie. De brief aan de patiënten was neutraal en zakelijk geformuleerd en bevatte geen suggestie van fraude. Het hof concludeerde dat VGZ gerechtigd was om de patiënten te informeren over de situatie, gezien de significante afwijkingen in de declaraties van [appellant]. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.351
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, C/05/249053)
arrest in kort geding van de derde kamer van 15 juli 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.B. van Els,
tegen:
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Nijmegen,
geïntimeerde,
hierna: VGZ,
advocaat: mr. J.J. Rijken.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
30 augustus 2013 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) tussen [appellant] als eiser en VGZ als gedaagde in kort geding heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 september 2013,
- de memorie van grieven met productie,
- de memorie van antwoord met producties,
2.2
Ter zitting van 6 juni 2014 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. Van Els, advocaat te Amsterdam en VGZ door mrs. J.J. Rijken en H.M den Herder, advocaten te Den Haag. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan mr. Van Els is akte verleend van de stukken die bij bericht van 14 mei, 21 en 22 mei 2014 (de producties 11, 36 tot en met 50, respectievelijk 51 tot en met 54 respectievelijk 55) namens [appellant] zijn ingebracht.
2.3
Na afloop van de pleidooien heeft het hof op één dossier arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.21 van het bestreden vonnis.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Kernvraag in deze kort geding procedure is of VGZ onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door aan 600 patiënten van [appellant] , die bij VGZ zijn verzekerd, de brief van 12 juni 2013 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) te sturen, welke brief als volgt luidt:

Betreft
Declaratiekosten tandartsen
Geachte heer/mevrouw
VGZ vindt goede en betaalbare zorg belangrijk en draagt hier graag aan bij. Dit doen wij op verschillende manieren. Eén van deze manieren is het bijhouden van de kosten en de kwaliteit van tandartspraktijken. Tandartsen die in hun declaratiegedrag afwijken van hun collega’s, vragen wij wat hiervan de reden is. Waar nodig zoeken wij samen met de tandarts een oplossing om de kosten naar beneden te krijgen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de behandelingen.
Uw tandarts
Uw tandarts declareert een bovengemiddeld aantal behandelingen per verzekerde bij ons. Wij hebben over onze vragen contact met hem opgenomen. Hij heeft ervoor gekozen deze niet te beantwoorden.
Gevolgen voor u
Het is mogelijk dat u bij uw tandarts met hogere kosten te maken krijgt. Als uw tandarts onnodig hoge kosten bij ons declareert, moet u mogelijk meer bijbetalen.
Wat kunt u doen?
Wij vinden het belangrijk dat u ervan op de hoogte bent dat uw tandarts een bovengemiddeld aantal behandelingen per verzekerde bij ons declareert. Als u bij uw tandarts wilt blijven, dan kan dat. De kosten van uw behandelingen vergoeden wij volgens de verzekeringsvoorwaarden van uw zorgverzekering.
Hebt u vragen?
Of wilt u eventueel hulp bij het vinden van een andere tandarts? Neem dan gerust contact met ons op via het telefoonnummer dat bovenaan deze brief staat. Wij helpen u graag.”
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg onder meer gevorderd VGZ te gelasten de door haar aangeschreven patiënten een rectificatiebrief te schrijven alsmede VGZ te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,- als voorschot op de vergoeding van de door hem geleden schade.
4.3
De voorzieningenrechter heeft, alle omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen, kort weergegeven, geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat VGZ onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door voormelde brief van 12 juni 2013 aan genoemde 600 patiënten van [appellant] te sturen. De vorderingen zijn afgewezen en [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
4.4
Onder aanvoering van tien grieven, die zich deels voor gezamenlijke behandeling lenen, komt [appellant] tegen voormeld oordeel van de voorzieningenrechter op. [appellant] heeft zijn oorspronkelijke petitum in die zin gewijzigd dat hij in hoger beroep niet langer een voorschot op schadevergoeding vordert. Daarnaast heeft hij de grondslag van zijn vordering uit onrechtmatige daad aldus aangevuld, dat VGZ volgens hem niet alleen in strijd met een aantal wettelijke verplichtingen heeft gehandeld, maar ook in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die VGZ jegens hem in acht heeft te nemen.
4.5
[appellant] stelt zich in de grieven 2 en 5 op het standpunt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat VGZ geen alternatieve middelen ten dienste stonden om de rechtmatigheid en doelmatigheid van zijn declaraties te toetsen. Volgens [appellant] waren er andere middelen die het Protocol materiële controle voor zorgverzekeraars biedt. Zo had hij benaderd moeten worden voor detailcontrole of dossieronderzoek. Juist door het verrichten van materiële controle had VGZ, aldus [appellant] , inzicht kunnen krijgen in de noodzaak en het nut van de door hem verrichte behandelingen. VGZ had verder op grond van de regelgeving (Zorgverzekeringswet, de Regeling zorgverzekering en het Protocol materiële controle) verschillende mogelijkheden om achter het afwijkend declaratiegedrag van [appellant] te komen en die mogelijkheden had VGZ moeten aanwenden alvorens de brief van 12 juni 2013 te schrijven, dit in verband met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
4.6
VGZ heeft hiertegen, in de kern genomen, ingebracht dat zij een algemene controle heeft uitgevoerd door het verrichten van een statistische analyse op het declaratiebestand (gemiddelde behandelkosten per patiënt) en een logica/verbandscontrole (relatie tussen verschillende prestaties). Deze statistische analyse heeft aan het licht gebracht dat 55 van de 7000 tandartsen in Nederland anderhalf keer zoveel als gemiddeld declareerden. Naar aanleiding hiervan heeft VGZ in het kader van de algemene controle algemene informatie bij die 55 tandartsen opgevraagd. [appellant] heeft, aldus VGZ, geweigerd deze informatie te verschaffen. Volgens VGZ zou een detailcontrole geen zekerheid hebben verschaft. Patiënten zullen niet in staat zijn om aan te geven wat voor vulling zij hebben gehad, of dat hun extractie gewoon of gecompliceerd was, laat staan dat zij weten of de behandeling voldoende geïndiceerd was. Onder deze omstandigheden was er volgens VGZ geen ander middel dan het aanschrijven van voormelde 600 patiënten.
4.7
Het hof oordeelt dienaangaande als volgt. De Regeling zorgverzekering bevat een aantal bevoegdheden op grond waarvan zorgverzekeraars informatie kunnen verzamelen over de nota van een zorgaanbieder. Dit zijn de bevoegdheden tot formele en materiële controle. In artikel 1 lid 1 sub t wordt onder
formele controleverstaan:
“een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of het tarief dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening is gebracht:
1. een prestatie betreft, welke is geleverd aan een bij die zorgverzekeraar verzekerde persoon;
2. een prestatie betreft, welke behoort tot het verzekerde pakket van die persoon,
3. een prestatie betreft, tot levering waarvan de zorgaanbieder bevoegd is, en
4. het tarief betreft, dat voor die prestatie krachtens de Wet marktordening gezondheidszorg is vastgesteld of een tarief is dat voor die prestatie met de zorgaanbieder is overeengekomen.”
Voor formele controle zijn alleen gegevens nodig die al op de nota staan.
Blijkens artikel 1 lid 1 sub u betreft de
materiële controle“een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd (de vraag naar de rechtmatigheid) en die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde (de vraag naar de doelmatigheid)”.
De (in deze zaak aan de orde zijnde) materiële controle is geregeld in de artikelen 7.4 e.v. van de Regeling zorgverzekering, welke artikelen beschrijven welke stappen door zorgverzekeraars moeten worden doorlopen als zij een dergelijke controle willen uitvoeren (artikel 7.8 lid 1 Regeling zorgverzekering). Het stappenplan is nader uitgewerkt in het hierboven reeds genoemde Protocol materiële controle, een gedragscode van brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (productie 7 bij brief van 19 augustus 2013 van mr. Den Herder ten behoeve van het kort geding in eerste aanleg).
De Regeling zorgverzekering noch het Protocol materiële controle schrijft dwingend voor welke middelen de zorgverzekeraar moet gebruiken voor een materiële controle. Uit genoemde regelingen blijkt dat de keuze van middelen ter uitvoering van een materiële controle moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.8
Het stond VGZ dus vrij om onderzoek te doen door voormelde statistische analyse van bij haar door haar verzekerden ingediende declaraties. In dat kader heeft zij gegevens opgevraagd bij [appellant] , waartoe zij op grond van artikel 88 van de Zorgverzekeringswet en de artikelen 7.5 lid 1 en artikel 7.2 onder i jo 7.3 lid 2 van de Regeling Zorgverzekering bevoegd was. VGZ heeft pogingen ondernomen met [appellant] in gesprek te komen en voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] heeft geweigerd de gevraagde gegevens te verschaffen. Zo heeft VGZ bij brief van 12 april 2012 (productie 2 bij brief van 19 augustus 2013 van mr. Den Herder ten behoeve van het kort geding in eerste aanleg, geciteerd in rechtsoverweging 2.4 van het bestreden vonnis) [appellant] gevraagd naar een verklaring voor zijn afwijkend declaratiegedrag, gelijk zij deze vraag aan de andere 54 tandartspraktijken heeft gesteld (vgl. rechtsoverweging 4.6). Bij deze brief is een analyse van de kengetallen van de praktijk van [appellant] meegezonden. Nadat VGZ bij email van 10 mei 2012 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) [appellant] nogmaals had verzocht om inhoudelijk te reageren op de brief van 12 april 2012, heeft [appellant] bij email van 13 mei 2012 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) gereageerd met een aantal wedervragen. Naar aanleiding van die reactie heeft VGZ bij brief van 7 juni 2012 (productie 7 bij inleidende dagvaarding, geciteerd in rechtsoverweging 2.6 van het bestreden vonnis) nogmaals een aantal vragen (afkomstig van de adviserend tandarts van VGZ) aan [appellant] gesteld. Op deze brief heeft [appellant] gereageerd door in zijn email van 13 juni 2012 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) te verwijzen naar zijn eerdere antwoord op de vragen van VGZ. Ook heeft hij hierin opgemerkt dat de door hem gestelde wedervragen niet door VGZ zijn beantwoord. Hierop heeft VGZ weer gereageerd bij brief van 24 juli 2012 (productie 7 bij inleidende dagvaarding, geciteerd in rechtsoverweging 2.9 van het bestreden vonnis), waarin VGZ bij [appellant] aandringt op een inhoudelijke verklaring van zijn declaratiegedrag. Toen een reactie wederom uitbleef, heeft VGZ bij brief van 19 december 2012 (productie 10 bij inleidende dagvaarding, geciteerd in rechtsoverweging 2.11 van het bestreden vonnis) [appellant] erop gewezen welke consequenties het zou hebben als hij zou blijven weigeren om in gesprek te gaan, namelijk dat VGZ haar verzekerden een brief zal schrijven waarin zij hen er op attenderen dat er tandartsen in hun woonplaats zijn die lagere gemiddelde kosten per jaar per verzekerde hebben. VGZ heeft als bijlage bij deze brief een voorbeeldbrief met bovenstaande inhoud meegezonden. Op deze brief heeft [appellant] bij brief van 14 januari 2013 gereageerd (productie 3 bij brief van 19 augustus 2013 van mr. Den Herder ten behoeve van het kort geding in eerste aanleg, geciteerd in rechtsoverweging 2.13 van het bestreden vonnis) waarin hij onder meer schrijft dat hij op meerdere momenten per e-mail de vragen van VGZ heeft beantwoord, maar dat VGZ daar blijkbaar niet tevreden mee is.
In februari 2013 heeft [appellant] een adviserend tandarts van VGZ (de heer [B] ) benaderd om te bemiddelen tussen hem en VGZ. Tot een bemiddelingsgesprek is het echter niet gekomen. Op 12 juni 2013 heeft VGZ aan al haar verzekerden die patiënt zijn bij [appellant] de in rechtsoverweging 4.1 geciteerde brief geschreven.
4.9
Uit het bovenstaande is gebleken dat VGZ [appellant] meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld opheldering te geven over zijn afwijkend declaratiegedrag en dat [appellant] inhoudelijk niet op de in dat kader door VGZ gestelde vragen heeft gereageerd, anders dan met het stellen van wedervragen, die geen betrekking hadden op de tussen VGZ en [appellant] spelende kwestie. Een bemiddeling is afgeketst.
Dat het niet tot een bemiddelingsgesprek met VGZ met medewerking van de adviserend tandarts [B] is gekomen, is volgens [appellant] niet aan hem te wijten. Volgens [appellant] wilde [B] het gesprek alleen met een aantal medewerkers van VGZ aangaan, reden waarom [appellant] is afgehaakt. VGZ heeft dit echter gemotiveerd betwist: [B] wilde dat bij het gesprek maar één medewerker van VGZ aanwezig was, te weten de heer [C] die als medewerker van de afdeling controles van VGZ nauw betrokken is geweest bij het onderzoek naar de tandartspraktijken, zodat het hof er voorshands van uitgaat dat het niet aan VGZ lag dat het tussen haar en [appellant] niet tot een gesprek is gekomen. De emailwisseling tussen [appellant] en [B] is beëindigd met het bericht van [appellant] , dat hij geen VGZ- dames en heren wenste te spreken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk geworden dat op basis van de inspanningen die VGZ heeft verricht, zij geen zekerheid kon krijgen over de rechtmatigheid en de doelmatigheid van het declareergedrag van [appellant] , terwijl zij er belang bij heeft om ervoor te waken dat zij meer kosten moet vergoeden dan rechtmatig en doelmatig zijn gemaakt. De vraag rijst dan of van VGZ verwacht kon worden, zoals [appellant] heeft betoogd, dat zij zou overgaan tot detailcontrole (onder meer door dossieronderzoek) als bedoeld in artikel 7.6 van de Regeling zorgverzekering en artikel 1 lid 1 sub cc (thans artikel 1 lid 1 onder x) (“detailcontrole: onderzoek door de zorgverzekeraar naar bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot eigen verzekerden ten behoeve van materiële controle of fraudeonderzoek”). VGZ heeft ter zitting haar standpunt hierover nogmaals uiteengezet. Volgens VGZ vormt de detailcontrole een zware inbreuk op de privacy van patiënten en de geheimhoudingsplicht van de arts, reden waarom er zware eisen aan het uitvoeren van een dergelijke controle worden gesteld. Detailcontrole, door middel van dossieronderzoek, zou volgens VGZ bij [appellant] niets opleveren, nu het doel van het onderzoek was het opsporen van ondoelmatig handelen. Detailcontrole kon aan dit doel niets toevoegen, omdat in dossiers niet kan worden achterhaald wat er “in de stoel van de tandarts is gebeurd”. VGZ zou daarom bij de patiënten hebben moeten informeren of zij daadwerkelijk een uitgebreide gebitsreiniging hebben ondergaan. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat VGZ voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit haar geen zekerheid zou hebben verschaft. Patiënten zullen niet in staat zijn aan te geven of hun extractie gewoon of gecompliceerd was, of zij een één, twee, drie of vier-vlaks vulling hebben gekregen en of hun gebitsreiniging gemiddeld of uitgebreid was, laat staan of voor de uitgevoerde verrichting in de gegeven omstandigheden voldoende indicatie was.
4.1
In de memorie van grieven heeft [appellant] een aantal verklaringen gegeven voor zijn afwijkend declaratiegedrag. In de eerste plaats geldt hiervoor dat VGZ met die verklaringen geen rekening heeft kunnen houden toen zij de gewraakte brief van 12 juni 2013 aan haar verzekerden stuurde, zodat de achteraf gegeven verklaringen reeds daarom niet kunnen leiden tot de conclusie dat VGZ destijds onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. In de tweede plaats geldt dat VGZ gemotiveerd heeft betwist dat deze verklaringen de reden kunnen zijn (geweest) van het afwijkende declaratiegedrag van [appellant] . Ten slotte blijkt, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet althans onvoldoende dat de door [appellant] genoemde verklaringen reeds door hem zijn gegeven in zijn hierboven gereleveerde correspondentie met VGZ.
4.11
In het voorgaande ligt besloten dat de grieven 1, 2, 3 en 5 falen.
4.12
In grief 4 stelt [appellant] dat hij met de brief van 12 juni 2013 voor een voldongen feit is geplaatst, nu VGZ de indruk had gewekt (door niet meer te reageren op zijn mail van 27 februari 2013 waarin hij VGZ had meegedeeld dat wat hem betreft de discussie was gesloten) dat de kwestie was afgedaan.
Deze grief faalt. Zoals uit rechtsoverweging 4.8 blijkt, heeft VGZ [appellant] tot drie maal toe (te weten bij email van 10 mei 2012, bij brieven van 24 juli 2012 en 19 december 2012 (de laatste vergezeld van een voorbeeldbrief)) gewaarschuwd alvorens zij de brief van 12 juni 2013 heeft uit laten gaan. Het enkele feit dat VGZ niet op de mail van [appellant] van 27 februari 2013 heeft gereageerd, maakt niet dat [appellant] (gelet ook op de eerdere correspondentie met VGZ) hieraan de indruk heeft mogen ontlenen dat VGZ geen actie meer zou ondernemen.
4.13
Met grief 6 betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter onvoldoende rekening heeft gehouden met het tijdstip waarop de verzending van de brief van 12 juni 2013 heeft plaatsgevonden, te weten het “media-offensief” dat op 1 juni 2013 is gestart toen er verscheidene artikelen over frauderende tandartsen in de krant verschenen. Volgens [appellant] had VGZ in de gewraakte brief moeten zetten dat [appellant] niet tot die frauderende tandartsen gerekend kan worden. Nu zij dit heeft nagelaten, waarbij ook nog een rol speelt dat verzending van de brief niet spoedeisend was omdat het om gegevens uit 2011 ging, heeft VGZ onrechtmatig (te weten in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid) gehandeld.
Ook deze grief is tevergeefs voorgesteld. Voorop staat dat de mededelingen in de brief van 12 juni 2013 neutraal en zakelijk zijn geformuleerd. Zij bevatten, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, op geen enkele wijze de suggestie dat het bovengemiddelde declaratiegedrag frauduleus is; het woord “fraude” komt nergens in de brief voor. De berichten in de media die voorafgaand aan het versturen van de desbetreffende brief zijn verschenen, maken wel gewag van aanpak van frauduleus declareren. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het gebruik van die woorden door enig toedoen van VGZ heeft plaatsgevonden, zodat VGZ dit niet kan worden aangerekend. VGZ heeft ten slotte gemotiveerd uiteengezet dat de keuze voor het moment van uitbrengen van de brief niets te maken had met de berichten in de media, nu zij de conceptbrief al een tijd had klaarliggen, maar verzending op zich liet wachten omdat over de conceptbrief nog intern moest worden gesproken.
4.14
Anders dan [appellant] in grief 8 naar voren brengt, ging de brief niet verder dan het daarmee beoogde redelijke doel. In de brief informeert VGZ haar verzekerden die patiënt zijn bij [appellant] dat hun tandarts bovengemiddeld declareert en dat dit mogelijk tot gevolg kan hebben dat zij meer moeten bijbetalen. Zij kunnen ervoor kiezen bij hun tandarts te blijven, in welk geval zij hun kosten volgens de verzekeringsvoorwaarden vergoed krijgen maar waarbij zij mogelijk meer moeten betalen of zij kunnen voor een minder dure tandarts kiezen. Voor dat laatste geval biedt VGZ hulp aan bij het vinden van een andere tandarts. Met het verzenden van deze brief heeft VGZ niet onrechtmatig gehandeld. Het gaat, zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, in dit geval om declareergedrag dat zeer aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde van 7000 onderzochte praktijken. Significante afwijkingen zijn slechts bij 55 praktijken gevonden. Slechts twee tandartsen, onder wie [appellant] , hebben geweigerd daarover inlichtingen te verschaffen. De voor [appellant] gevonden kengetallen zijn zodanig afwijkend dat die zonder nadere toelichting, twijfel oproepen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van diens declareergedrag. Zoals hiervoor overwogen beschikte VGZ niet over adequate alternatieven. Voor het juiste perspectief moet erop worden gewezen dat degenen die VGZ heeft aangeschreven weliswaar ook patiënten van [appellant] zijn, maar in de eerste plaats verzekerden van VGZ. VGZ heeft dus personen aangeschreven die haar contractuele wederpartijen zijn, haar verzekerden. De mededelingen die VGZ in de brief van 12 juni 2013 heeft gedaan, passen in het kader van de verzekeringsrelatie en gaan dat kader in beginsel niet te buiten. De verzekerden worden erover geïnformeerd dat hun tandarts bovengemiddeld declareert en welke gevolgen dat voor hen kan hebben. De mededelingen in die brief zijn feitelijk niet onjuist. Uit het onderzoek van VGZ is immers gebleken dat [appellant] bovengemiddeld declareert. Ook was duidelijk geworden dat hij vragen van VGZ daarover niet heeft willen beantwoorden. Het aanbod desgewenst behulpzaam te zijn bij het vinden van een andere tandarts, is niet een onoirbare poging om patiënten te bewegen een goedkopere tandarts te kiezen. Daaraan voorafgaand is in de brief benadrukt dat de verzekerde bij [appellant] kan blijven en dat de kosten gewoon volgens de verzekeringsvoorwaarden vergoed zullen blijven worden. De patiënt is dus niet onder druk gezet een andere tandarts te kiezen. Hiervoor is ook al overwogen dat de mededelingen neutraal en zakelijk geformuleerd zijn. Zij bevatten op geen enkele wijze de suggestie dat het bovengemiddelde declaratiegedrag van [appellant] onoirbaar of fraudeleus is.
Dit betekent dat ook grief 8 faalt.
4.15
Het betoog van [appellant] dat VGZ onrechtmatig heeft gehandeld door zich in de brief op gegevens uit 2011 te baseren en in die brief hiervan geen melding maakt zodat het lijkt alsof er ook in 2013 sprake is van een bovengemiddeld aantal behandelingen, wordt ook verworpen reeds omdat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn declaratiegedrag over het jaar 2013 heeft veranderd ten opzichte van voorgaande jaren en de mededelingen in de brief derhalve onjuist zijn. Het tijdsverloop is voorts voor een belangrijk deel aan hemzelf te wijten.
Dit betekent dat ook grief 7 faalt.
4.16
Met grief 9 klaagt [appellant] erover dat de voorzieningenrechter een aantal door [appellant] genoemde wetten (genoemd onder A tot en met E) niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken. [appellant] heeft echter, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van VGZ in haar pleitnota in eerste aanleg (de pagina’s 11 tot en met 14) dat VGZ op grond van deze wetten over middelen zou beschikken om jegens [appellant] op te treden, onvoldoende onderbouwd op welke wijze op grond van deze wetten VGZ andere middelen had om haar doelen te bereiken. Deze grief faalt dus ook.
4.17
Gelet op het voorgaande behoeft grief 10, die over de proceskosten gaat, geen aparte behandeling meer.

5.Slotsom

De grieven falen zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de hierna te melden kosten van het hoger beroep veroordelen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem van 30 augustus 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 683,- voor verschotten en op € 2.682,- (3 punten x tarief II) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, G.P.M. van den Dungen en J.L. Smeehuijzen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.