ECLI:NL:GHARL:2014:5553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
200.134.404
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie conform nieuwe richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie na een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die ouders zijn van twee kinderen. Het huwelijk is ontbonden op 31 mei 2011. De rechtbank Gelderland had eerder op 26 juni 2013 een beschikking gegeven waarin de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen was vastgesteld op € 214,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2013. De man is in hoger beroep gegaan met zeven grieven, waarin hij verzoekt de beschikking te vernietigen en de bijdrage op nihil of een lager bedrag vast te stellen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een hogere bijdrage van de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen aan alimentatie is gebaseerd op het gezinsinkomen dat partijen tijdens hun huwelijk genoten. De man heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte het inkomen van de jaren 2009 en 2010 als basis heeft genomen voor de behoefte van de kinderen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het huidige inkomen van de man, dat hoger is dan het gezinsinkomen, bepalend is voor de behoefte.

Na beoordeling van de financiële gegevens van de man en de vrouw, heeft het hof de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 498,- per maand, wat neerkomt op € 249,- per kind per maand. De man is in staat om een bijdrage te leveren van € 168,- per kind per maand in de periode van 1 januari 2013 tot 3 maart 2013, en € 164,50 per kind per maand vanaf 3 maart 2013. De grieven van de man zijn deels gegrond bevonden, en de beschikking van de rechtbank is vernietigd. Het hof heeft de alimentatieverplichtingen van de man aangepast en de verzoeken van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.404
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 237514)
beschikking van de familiekamer van 10 juli 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Th.A.H. van Blokland te Amersfoort,
en
[verweerster 1],
verder te noemen: de vrouw,
en
[verweerster 2],
verder te noemen: [verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verweersters in het principaal hoger beroep,
verzoeksters in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 26 september 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 9 januari 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2014 plaatsgevonden. De man, de vrouw en [verweerster 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 31 mei 2011 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- de meerderjarige dochter, [verweerster 2], verder te noemen: [verweerster 2], geboren op [geboortedatum] 1995, en
- de minderjarige zoon, [kind], geboren op [geboortedatum] 2000,
gezamenlijk hierna te noemen: de kinderen.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 juni 2013 die bijdrage met ingang
van 1 januari 2013 vastgesteld op € 214,- per kind per maand.
4.2
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2013 op nihil vast te stellen, althans een zodanig lagere bijdrage dan € 214,- per kind per maand als het hof juist acht. De vrouw voert verweer. Zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij verzoekt (het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, respectievelijk dat de man aan [verweerster 2] met ingang van (het hof begrijpt:) 3 maart 2013 een bijdrage in de kosten van haar studie en levensonderhoud dient te betalen van € 291,- per (kind per) maand.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft ter mondelinge behandeling haar verzoek in het incidenteel hoger beroep ingetrokken. Het hof zal daarom dit verzoek afwijzen.
5.2
De man stelt in grief I dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de kinderen heeft gebaseerd op het inkomen van partijen over 2009 en 2010 en daarmee die behoefte ten onrechte heeft gesteld op € 680,- per maand. De vrouw en [verweerster 2] betwisten dat.
5.3
De man voert aan dat de behoefte van de kinderen gebaseerd dient te worden op de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2007-2009 van de door partijen samen gedreven vennootschap onder firma, te weten € 18.778,-. De behoefte op basis van de tabellen was volgens de man in 2010 € 200,- per maand en ingevolge de wettelijke indexering in 2013 € 207,90. De vrouw en [verweerster 2] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank de behoefte juist heeft vastgesteld.
5.4
Het hof neemt tot uitgangspunt dat het gezinsinkomen dat partijen tijdens de laatste jaren van hun samenleving genoten, bepalend is voor de behoefte van de kinderen, tenzij het huidige netto inkomen van de man hoger is dan dit gezinsinkomen. Het hof is met de man van oordeel dat voor de bepaling van de behoefte van de kinderen in 2010, uitgegaan dient te worden van de gemiddelde winst uit de onderneming over 2007-2009, zijnde € 18.778,- per jaar. Echter is gebleken dat het huidig besteedbaar inkomen van de man met ingang van
1 januari 2013 hoger is dan het gezinsinkomen. Op basis van de gemiddelde winst uit onderneming over 2010-2012, zijnde
€ 32.389,- per jaar - na belasting (tarieven 2013), daarbij rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW - en rekening houdend met zijn inkomsten uit loondienst in 2012 van € 4.146,- bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.434,- per maand.
5.5
Gelet op de leeftijden van [verweerster 2] en [kind] in 2013 berekent het hof het aantal kinderbijslagpunten op 0. Gelet op het besteedbaar inkomen van € 2.434,- per maand bedraagt de behoefte van de kinderen afgerond € 498,- per maand, dus € 249,- per kind per maand. Grief I slaagt in zoverre.
5.6
In grief II stelt de man dat de rechtbank ten onrechte voor de bepaling van het kindgebonden budget van de vrouw in het kader van het vaststellen van de behoefte van de kinderen en voor de bijdrage van de vrouw in de kosten van de kinderen is uitgegaan van haar inkomen in 2011, zijnde een winst uit onderneming van € 18.546,-. De vrouw betwist dat. De vrouw stelt dat zij samenwoont en geen kindgebonden budget ontvangt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man verklaard dat hij ervan uitgaat dat geen sprake is van kindgebonden budget aan de zijde van de vrouw. Het hof zal hier dan ook van uitgaan, zodat de kinderen behoefte hebben aan een bijdrage van € 498,- per maand. Grief II faalt.
5.7
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De vrouw en [verweerster 2] betwisten dat.
5.8
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hierna vermelde financiële gegevens.
5.9
Met grief V komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat alleen rekening wordt gehouden met de winst uit onderneming over 2012, zijnde € 33.822,-. Hij stelt dat bij de bepaling van zijn draagkracht uitgegaan dient te worden van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2010-2012, zijnde € 32.389,-. De vrouw en [verweerster 2] betwisten dat.
Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet aanleiding om - evenals de rechtbank - uit te gaan van de winst uit onderneming in 2012 van € 33.822,- per jaar, aangezien 2012 het eerste volle jaar is waarin de man de eenmanszaak voerde. Nu gegevens over 2013 ontbreken, houdt het hof het ervoor dat dit een representatief beeld geeft van het inkomen van de man uit zijn eenmanszaak. Verder houdt het hof rekening met zijn inkomsten uit loondienst in 2012 van € 4.146,-. Grief V faalt.
Bij de berekening van het inkomen van de man houdt het hof rekening met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Tevens heeft de man recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
5.1
Grief III heeft betrekking op de kosten van de inkoop van de wortels. De man stelt dat hij een aanzienlijk deel van zijn inkoopkosten niet kan verantwoorden in zijn administratie. De man koopt bij twee leveranciers wortels in. Bij de eerste leverancier betaalt hij € 25,- per 1.000 kilo en wordt slechts € 10,- in de administratie verantwoord. De inkoop bij de tweede leverancier blijft geheel buiten de administratie. Volgens de man kan de wortelhandel niet op een andere manier worden gedreven. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Zoals de vrouw ook stelt, constateert het hof dat de man geen enkel bewijs heeft overgelegd van zijn stelling dat sprake is van hogere inkoopkosten dan uit de administratie blijkt, zodat het hof van oordeel is dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Grief III faalt.
5.11
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel verzorging en opvoeding van de kinderen betreft, houdt het hof evenals de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
5.12
De man stelt in zijn grief IV dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een huurlast van € 500,- per maand. Hij voert een huurlast op € 695,- per maand. Uit de door de man overgelegde huurovereenkomst blijkt dat laatstgenoemd bedrag de kale huur is. Tevens heeft de man een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat het gehele bedrag aan huur van € 795,-, inclusief voorschot “verbruikslasten”, door de man wordt overgemaakt aan de verhuurder. De vrouw betwist weliswaar de inhoud van de huurovereenkomst, maar naar het oordeel van het hof is haar betwisting onvoldoende concreet. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van een ander bedrag uit te gaan. Grief IV slaagt.
5.13
De ziektekosten van de man bedragen per maand € 104,31, te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 35,- per maand voor een alleenstaande.
5.14
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man in de periode van 1 januari 2013 tot 3 maart 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel verzorging en opvoeding van de kinderen van afgerond € 840,- per maand en vanaf 3 maart 2013 van afgerond € 782,- per maand. Het verschil in draagkracht komt, zoals de man ook stelt, doordat het fiscale voordeel wijzigt als gevolg van de meerderjarigheid van [verweerster 2].
5.15
Voorts bestrijdt de man met grief II het inkomen van de vrouw dat de rechtbank heeft gehanteerd bij de berekening van haar draagkracht. In hoger beroep heeft de vrouw de jaarrekening over 2012 overgelegd. Hieruit blijkt een winst uit onderneming van
€ 19.669,- in dat jaar. De door partijen gedreven onderneming is per 31 mei 2011 gestaakt en uit de overgelegde stukken blijkt dat het aandeel van de vrouw in de winst van de onderneming tot 31 mei 2011 € 11.368,- bedroeg. Met ingang van 1 juni 2011 voert de vrouw een eenmanszaak en bedroeg de winst uit onderneming over 2011
€ 8.193,-. Dit betekent dat de vrouw in 2011 in totaal € 19.561,- aan winst uit onderneming had. Nu de vrouw in 2012 een nagenoeg gelijk bedrag aan winst uit onderneming had, ziet het hof aanleiding om uit te gaan van deze winst van € 19.669,- per jaar. Uitgaande van deze winst heeft de vrouw derhalve - na belasting (tarieven 2013), daarbij rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, MKB-vrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW - een netto besteedbaar inkomen van € 1.570,- per maand.
5.16
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de vrouw voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel verzorging en opvoeding van de kinderen betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
5.17
Voorts houdt het hof evenals de rechtbank rekening met de ziektekosten van de vrouw van € 104,31 per maand te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 35,- per maand voor een alleenstaande.
5.18
Ook in hoger beroep heeft de vrouw geen inzage gegeven in haar woonlasten, zodat hof met de rechtbank van oordeel is dat ten aanzien van de woonlasten ervan uitgegaan moet worden dat deze het in de bijstandsnormen begrepen bedrag aan gemiddelde basishuur niet overstijgen.
5.19
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de vrouw met ingang van 1 januari 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, dan wel verzorging en opvoeding de kinderen van afgerond € 403,- per maand.
5.2
Verdeling van de behoefte van de kinderen van € 498,- per maand naar rato van ieders draagkracht betekent dat de man in de periode van 1 januari 2013 tot 3 maart 2013 een bijdrage van € 168,- per kind per maand en met ingang van 3 maart 2013 van € 164,50 per kind per maand dient te leveren.
5.21
De grieven VI en VII zijn veeggrieven en behoeven geen afzonderlijke beoordeling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als na te melden.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft twee berekeningen van de draagkracht van de man, één berekening van de draagkracht van de vrouw en twee draagkrachtvergelijkingen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 juni 2013 en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 januari 2013 tot 3 maart 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster 2] en [kind] € 168,- per kind per maand zal betalen en in de periode vanaf 3 maart 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] € 164,50 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan [verweerster 2] met ingang van 3 maart 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie € 164,50 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, E.H. Schulten en
M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 10 juli 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.