ECLI:NL:GHARL:2014:5453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
200.135.642-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de gevolgen van een niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de toepassing van een niet-wijzigingsbeding. De man, verzoeker in hoger beroep, had in een echtscheidingsconvenant afgesproken om een bijdrage van € 1.500,- bruto per maand te betalen aan de vrouw, met een niet-wijzigingsbeding dat wijziging van deze alimentatie uitsloot, tenzij er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de verzoeken van de man om de alimentatie te verlagen naar nihil en om de betalingsverplichtingen te schorsen afgewezen. De man stelde dat hij door overmacht in betalingsonmacht was geraakt, maar het hof oordeelde dat de vrouw niet onbillijk aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Het hof overwoog dat de man bij het opstellen van het convenant rekening had moeten houden met mogelijke toekomstige financiële problemen en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd van zijn betalingsonmacht. De man had ook geen geld gereserveerd voor deze situatie, ondanks zijn eerdere financiële mogelijkheden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.642/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/124888 / FA RK 13-163)
beschikking van de familiekamer van 1 juli 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.W. van Weert, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Oosterhof, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 oktober 2013;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Van Weert van 7 november 2013 met bijlage, ingekomen op 8 november 2013.
2.2
Zoals ter zitting medegedeeld is geen kennis genomen van de inhoud van een
journaalbericht van mr. Koelemaij, een kantoorgenoot van mr. Van Weert, van 3 maart 2014 met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2014. Op grond van artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven kunnen omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Daarvan is in dit geval sprake. Het betreft een dik pakket niet recente stukken die op de laatst toegestane dag voorafgaand aan de zitting zijn overgelegd.
Bovendien ontbreekt iedere toelichting bij de stukken.
Ter zitting is tevens melding gemaakt van het feit dat wel kennis is genomen van de inhoud van een journaalbericht van mr. Oosterhof van 4 maart 2014 met bijlage, ingekomen op
5 maart 2014, nu dit een kort stuk betreft dat zeer eenvoudig te doorgronden is.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2014 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is mr. Oosterhof verschenen. Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij voorlopige voorziening van 2 december 2009 heeft de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw gesteld op € 6.000,- netto per maand en haar resterende behoefte aan een bijdrage van de man op € 3.500,- netto per maand. Aangezien de vrouw haar verzoek had beperkt tot een bedrag van € 3.000,- bruto heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw met ingang van 26 oktober 2009 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw beperkt tot dit bedrag.
3.2
Bij convenant, ondertekend door de vrouw op 14 januari 2010 en door de man op
5 februari 2010, zijn partijen - voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen:
"
Artikel 1. bijdrage levensonderhoud
1.1
De man zal ten behoeve van de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag ad € 1.500,- bruto per maand betalen. De man is deze bijdrage bij vooruitbetaling aan de vrouw verschuldigd voor een periode van vijf jaar, met ingang van 1 november 2009. De alimentatieverplichting van de man eindigt derhalve op 1 november 2014. De alimentatieverplichting wordt jaarlijks verhoogd met de wettelijke indexering, voor het eerst met ingang van 1 januari 2011.
1.2
Ten aanzien van eventuele eigen inkomsten van de vrouw geldt dat noch haar arbeidsinkomsten, noch haar inkomsten uit haar bedrijf Planaid aanleiding kunnen zijn tot verlaging van de alimentatie.
1.3
In afwijking van het in artikel 1:160 BW bepaalde eindigt de alimentatieverplichting van de man niet indien de vrouw opnieuw in het huwelijk treedt, dan wel gaat samenleven met een ander als ware zij gehuwd.
1.4
Het in de artikelen 1.1, 1.2 en 1.3 kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging in de omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 BW bepaald."
3.3
Bij beschikking van 10 maart 2010 heeft de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de man en de vrouw veroordeeld, de één tegenover de ander, tot naleving van de door hen getroffen onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het door hen ondertekende convenant.
3.4
Bij verzoekschrift van 31 januari 2012 (het hof leest: 2013) heeft de man de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de bij echtscheidingsconvenant overeengekomen bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw zodanig wordt gewijzigd dat de bijdrage met ingang van 1 april 2012, dan wel een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, op nihil, dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, wordt gesteld;
- de betalingsverplichtingen van de man ten behoeve van de vrouw inzake alimentatie worden geschorst, met inbegrip van de achterstallige betalingsverplichtingen uit hoofde van alimentatie, totdat de ontbinding en de vereffening van de onderneming van de man is voltooid; kosten rechtens.
De vrouw heeft zich hiertegen verweerd.
3.5
De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2013 ingevolge de wettelijke indexering (afgerond) € 1.559,- en vanaf 1 januari 2014 (afgerond) € 1.573,- bruto per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 17 juli 2013 de verzoeken van de man om die bijdrage met ingang van 1 april 2012 op nihil te stellen en zijn betalings-verplichtingen aan de vrouw te schorsen afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 17 juli 2013. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof leest in de grieven van de man en de daarop door en namens hem gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of weren dan die hij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd en op goede gronden zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en neemt de motivering daarvan over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.2
Zoals hiervoor genoemd onder 3.1 heeft de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw gesteld op € 6.000,- netto per maand en haar resterende behoefte aan een bijdrage van de man op € 3.500,- netto per maand. Desondanks hebben partijen, voorzien van juridische bijstand, kort na de voorlopige voorziening van 2 december 2009, een overeenkomst ondertekend waarin een fors lager bedrag aan partneralimentatie is opgenomen. Bovendien hebben zij een aanzienlijk kortere duur aan de partneralimentatie verbonden dan het wettelijk uitgangspunt van twaalf jaren zoals dat volgt uit artikel 1:157 BW. De vrouw heeft dus concessies gedaan. Daar stond echter onder andere een beding van niet-wijziging als bedoeld in artikel 1:159 BW tegenover.
5.3
Ter zitting heeft de man ook met zoveel woorden aangegeven dat de bedoeling van partijen van het opmaken van artikel 1 van het echtscheidingsconvenant is geweest om financieel zo snel mogelijk van elkaar af te zijn en de vrouw gedurende vijf jaar te garanderen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van de man van
€ 1.500,- bruto per maand. Dat hij het niet-wijzigingsbeding nu toch wil doorbreken is geen kwestie van onwil, maar van betalingsonmacht veroorzaakt door overmacht, aldus de man.
5.4
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat partijen een beding van niet-wijziging zijn overeengekomen om de vrouw te compenseren voor het offer dat zij bracht qua hoogte en duur van de overeengekomen partneralimentatie. Het hof acht aannemelijk dat met alle denkbare scenario's, ook met die van het verlies van functie, rekening is gehouden bij het opstellen van het niet-wijzigingsbeding. Het ligt immers niet voor de hand dat de vrouw anders akkoord zou zijn gegaan met een, gezien de situatie van partijen, dermate beperkte partneralimentatie. In het licht van de onderhandelingen heeft de vrouw dan ook mogen begrijpen dat de man het risico van een wijziging van omstandigheden als waar hij zich thans op beroept, te weten een conflict met medevennoot R.A. van Hien met alle gevolgen voor zijn inkomen van dien, heeft ingecalculeerd en voor zijn rekening heeft genomen.
5.5
Daarbij komt dat de man met het oog op zijn financiële verplichtingen jegens de vrouw vanaf het sluiten van de overeenkomst begin 2010 geld had dienen te reserveren voor het geval zich binnen vijf jaren onverhoopt een situatie als de onderhavige of anderszins zou voordoen. Gelet op de hoogte van zijn inkomen tot in ieder geval medio 2012 en de verhoudingsgewijs lage partneralimentatie moet hij daar ruimschoots toe in staat zijn geweest. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij geen geld opzij heeft gezet in zijn glorietijden, omdat hij destijds in de veronderstelling verkeerde dat [X]gewoon goed zou blijven draaien en een goede omzet zou blijven behalen. Deze keuze van de man dient voor zijn rekening en risico te blijven en de consequenties daarvan mag hij nu niet op de vrouw afwentelen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de man in 2012 nog wel een appartement heeft gekocht en daarvoor klaarblijkelijk zonder moeite een financiering van de bank heeft gekregen.
5.6
Bovendien acht het hof, net als de vrouw, niet gebleken dat de man sinds hij vanaf medio 2012 niet meer werkzaam is voor [X]voldoende zijn best heeft gedaan om zijn verdiencapaciteit ten volle te benutten. Weliswaar is namens de man aangevoerd dat zijn gezondheid te lijden heeft onder de situatie waarin hij is beland en dat hij door depressiviteit lange tijd niet heeft kunnen werken, maar enige onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld in de vorm van medische gegevens, is niet overgelegd.
Gebleken is dat de man inmiddels een nieuwe eigen onderneming, [Y] genaamd, drijft, waaruit hij een - naar zeggen - voor zijn doen beperkt inkomen geniet. Financiële gegevens van [Y] zijn echter niet, dan wel te laat in het geding gebracht, zodat het hof een en ander niet afdoende heeft kunnen controleren.
Ook heeft de man ter zitting weliswaar aangegeven van alles te doen om meer werk en inkomen te krijgen, zo zou hij solliciteren naar functies in loondienst en proberen weer zelfstandig een zorginstelling op te starten, maar van deze activiteiten zijn evenmin bewijsstukken overgelegd.
5.7
Het geheel overziend acht het hof het niet onbillijk dat de vrouw de man aan het in artikel 1.4 van hun overeenkomst opgenomen niet-wijzigingsbeding houdt.
5.8
Met name het onder 5.5 en 5.6 overwogene brengt mee dat ook geen reden wordt gezien om een tijdelijke nihilstelling uit te spreken en de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw te schorsen in afwachting van de afloop van de procedure over de financiële afwikkeling van [X], zoals de man in zijn inleidend verzoek (subsidiair) heeft verzocht.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt:

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 juli 2013;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, M.P. den Hollander en
A.M. Koene, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 juli 2014 in het bijzijn van de griffier.