ECLI:NL:GHARL:2014:5451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
200.139.467-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de onderbouwing van inkomsten en verdiencapaciteit in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2014, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2013 te vernietigen. Hij vraagt om een maandelijkse bijdrage van € 2.500,- van de vrouw, verweerster in hoger beroep, ter dekking van zijn levensonderhoud. De vrouw heeft de verzoeken van de man betwist en verzocht om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 mei 2014, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft zijn behoefte aan alimentatie gesteld op € 2.500,- bruto per maand, maar de vrouw heeft deze behoefte gemotiveerd betwist. Het hof heeft overwogen dat de hoogte van de behoefte van de man gerelateerd moet worden aan de welstand ten tijde van het huwelijk en dat alle relevante omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen. De man heeft onvoldoende onderbouwd waarom zijn gestelde behoefte moet worden gehonoreerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat hij behoeftig is. Het enkele feit dat hij een bijstandsuitkering ontvangt, is niet voldoende om zijn behoeftigheid te onderbouwen. De vrouw heeft bovendien gesteld dat de man niet heeft aangetoond waarom hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, gezien zijn vaardigheden en arbeidsverleden. Het hof heeft geconcludeerd dat de man tekortgeschoten is in zijn onderbouwing van de behoefte en dat de draagkracht van de vrouw niet beoordeeld hoeft te worden, aangezien de behoefte van de man niet is komen vast te staan.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 299,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris voor de advocaat. Deze beschikking is gegeven door de voorzitter en twee andere rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.467/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, C/19/98613/FA RK 13-1068)
beschikking van de familiekamer van 1 juli 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.H. Gerdes, kantoorhoudend te Nieuwe Pekela,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 oktober 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 30 december 2013, waarin de man verzoekt om voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg maandelijks een bedrag van € 2.500,- bruto, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren, aan hem dient te voldoen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud;
- het verweerschrift, ingekomen op 6 maart 2014, waarin de vrouw verzoekt de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hem zulks te ontzeggen, kosten rechtens;
- een journaalbericht van mr. Besling van 23 april 2014 met bijlagen, ingekomen op 24 april 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Besling heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in 2012]ontbonden door echtscheiding.
3.2
Uit het huwelijk van de man en de vrouw zijn geboren:
[kind 1] geboren [in 1997] en
[kind 2] geboren [in 2001].
3.3
De vrouw is alleenstaand en vormt met de kinderen van partijen een gezin.
3.4
De man heeft een relatie maar is niet samenwonend.
3.5
Bij beschikking van dit hof van 12 februari 2013, is - voor zover hier van belang -overwogen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie en is aldus beslist dat deze bijdrage met ingang van de datum van die beschikking € 150,- per kind per maand bedraagt.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 juli 2013, is voormelde beslissing gewijzigd en is de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 18 april 2013 op nihil gesteld.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen op 11 april 2013, heeft de man verzocht om te bepalen dat de vrouw maandelijks € 2.500,- aan hem dient te betalen ter zake van de kosten van zijn levensonderhoud.
3.7
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
2 oktober 2013. Deze betreffen zijn behoefte en de draagkracht van de vrouw. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

5.De motivering van de beslissing

De behoefte
5.1
In geschil is ten eerste de behoefte van de man, door hem gesteld op € 2.500,- bruto per maand, die door de vrouw gemotiveerd is betwist.
5.2
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van behoefte van de man is gerelateerd aan de welstand ten tijde van het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met
allerelevante omstandigheden. Dit betekent dat in aanmerking wordt genomen wat de inkomsten en de uitgaven tijdens de laatste jaren van het huwelijk waren en dat daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud moeten worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals op vorenbedoelde wijze is vastgesteld. Door bij de berekening van de hoogte van zijn behoefte enkel uit te gaan van 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen dat partijen aan het einde van het huwelijk verdienden, miskent de man dat de behoefte aan alimentatie in redelijkheid moet worden bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op zijn weg gelegen om de door hem gestelde behoefte te specificeren en te voorzien van genoegzame onderbouwing. Naar het oordeel van het hof heeft de man volstrekt onvoldoende onderbouwd waarom van de door hem gestelde behoefte moet worden uitgegaan. Voor zover de man heeft gesteld dat hij de kosten van zijn levensonderhoud niet kan specificeren omdat hij thans een bijstandsuitkering heeft en bij zijn vader inwoont, volgt het hof hem daarin niet. Het hof overweegt dat - wat daar ook van zij - dit niet meebrengt dat van de man niet kan worden verlangd een onderbouwde begroting van zijn behoefte over te leggen.
De behoeftigheid
5.3
Nog daargelaten het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de man behoeftig is. Anders dan de man heeft gesteld volgt de behoeftigheid niet zonder meer uit het enkele feit dat hij thans een bijstandsuitkering ontvangt. Dit klemt te meer nu de vrouw heeft gesteld dat de man geenszins heeft aangegeven waarom hij niet in zijn eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien, gelet op zijn vaardigheden en zijn arbeidsverleden. Het ontvangen van een bijstandsuitkering is hiermee niet onverenigbaar en de sollicitatieverplichting die voortvloeit uit deze voorziening, ontslaat de alimentatiegerechtigde niet zonder meer van diens verplichting om in het kader van een alimentatieprocedure waarbij de behoeftigheid in geschil is, diens inkomsten en verdiencapaciteit genoegzaam te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof is de man - mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw - tekortgeschoten.
De draagkracht van de vrouw
5.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de behoefte/behoeftigheid van de man, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de grief betreffende de draagkracht van de vrouw.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
De proceskosten
6.2
Nu de man in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, zijn stellingen ten aanzien van zijn behoefte en behoeftigheid wederom niet anders en daarmee ontoereikend heeft onderbouwd door middel van het overleggen van twee uitkeringsspecificaties, acht het hof het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, toewijsbaar.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 oktober 2013;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 299,- aan griffierecht en op € 1.788,-
aan salaris voor de advocaat (op basis van twee punten in tarief II à € 894,- per punt).
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en
mr. A.W. Beversluis, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 juli 2014