Uitspraak
verzoeker, verder te noemen: de vader,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Hermans, verzocht om de benoeming van een bijzondere curator, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F. Sabaroedin, zich verzet tegen dit verzoek. De procedure begon met een journaalbericht van de vader op 23 april 2014, waarin hij het hof vroeg om een bijzondere curator aan te stellen. De moeder diende op 30 april 2014 een verzoek in om dit af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juni 2014, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals M. Jongman van de Raad voor de Kinderbescherming.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders hebben samen twee kinderen, geboren in 2004 en 2006. De vader heeft de kinderen erkend en beide ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. In een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel is de moeder toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen, wat de vader heeft aangevochten in hoger beroep. In dit hoger beroep verzocht de vader om de benoeming van een bijzondere curator, terwijl de moeder dit verzoek afwees.
Het hof overweegt dat de strijd tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorg- en opvoedingstaken op zichzelf niet voldoende is om een bijzondere curator te benoemen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat deze strijd leidt tot een wezenlijk conflict tussen de belangen van de kinderen en die van de ouders. Het hof concludeert dat het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen niet voldoet aan de criteria van artikel 1:250 BW en wijst het verzoek af. De ouders worden aangespoord om hun conflicten op te lossen en de belangen van de kinderen voorop te stellen.