ECLI:NL:GHARL:2014:5295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
200.140.612-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het belang van het kind in afstammingskwesties door de bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van twee kinderen, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], door hun juridisch vader, [de man]. De bijzondere curator, die de belangen van de kinderen behartigt, had in eerste aanleg verzocht om de erkenning te vernietigen, maar heeft haar verzoek in hoger beroep gewijzigd en verzocht om de erkenning in stand te laten. De zaak is ontstaan na een conflict tussen de moeder van de kinderen en de man, die de kinderen in 2008 heeft erkend. De moeder had eerder verzocht om de erkenning te vernietigen, maar het hof oordeelde dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de familierechtelijke band met de man behouden moet blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 23 februari 2012 onder toezicht staan en dat er twijfels zijn over de authenticiteit van de wens van de kinderen om de erkenning te laten vernietigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd en het verzoek van de bijzondere curator tot in stand lating van de erkenning gehonoreerd. De beslissing benadrukt het belang van de continuïteit van de familierechtelijke relatie tussen de kinderen en hun juridisch vader, ondanks de conflicten tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.612/01
(zaaknummer rechtbank C/17/124757/FA RK 13-128) en C/17/125976/FA RK 13-479
beschikking van de familiekamer van 26 juni 2014
inzake
[de bijzondere curator],
kantoorhoudend te Groningen,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van:
[verzoeker 1],
verder te noemen:
[verzoeker 1],
en[verzoeker 2],
verder te noemen:
[verzoeker 2],
verzoeker(s) in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de man],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de man,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen:
de moeder,
3. [de pleegouders van verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen:
[de pleegouders van verzoeker 1],

4. Bureau Jeugdzorg Groningen,

kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen:
BJZ Groningen,

5. Bureau Jeugdzorg Overijssel,

kantoorhoudend te Zwolle,
hierna te noemen:
BJZ Overijssel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 oktober 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 januari 2014, is de bijzondere curator in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) onderzoek moet doen naar de wenselijkheid van een vernietiging van de erkenning, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden na de beschikking (van de rechtbank) en naar de verblijfsstatus van de kinderen, in die zin dat de vraag beantwoord wordt in hoeverre de verblijfsstatus van de kinderen in gevaar komt wanneer de erkenning van de kinderen vernietigd wordt. Tot slot verzoekt zij in de gelegenheid te worden gesteld haar voorwaardelijke verzoeken te handhaven dan wel in te trekken.
2.2
De belanghebbenden hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 10 februari 2014 een brief (naar het hof begrijpt: abusievelijk) gedateerd 5 oktober 2012 van mr. U.R. Slangenberg, waarbij hij de stukken retour zendt omdat hij de moeder niet vertegenwoordigt;
- op 27 februari 2014 een brief van 25 februari 2014 van de bijzondere curator met bijlagen;
- op 21 mei 2014 een brief van 16 mei 2014 van [verzoeker 2] met bijlage.
2.4
Op 6 juni 2014 zijn [verzoeker 1] en [verzoeker 2] verschenen die buiten aanwezigheid van partijen door het hof zijn gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2014 plaatsgevonden. De bijzondere curator is verschenen. Verschenen zijn de man, de moeder en mevrouw [de pleegouders van verzoeker 1]. Namens BJZ Groningen en BJZ Overijssel is verschenen mevrouw [namens BJZ]. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, verschenen mevrouw [namens de raad].
2.6
De mondelinge behandeling is tevens bijgewoond door [verzoeker 1]. Haar daartoe strekkend verzoek is door het hof, gehoord partijen, toegewezen. Het verzoek van de moeder om (dan) ook [verzoeker 2] bijzondere toegang te verlenen is door het hof met een verwijzing naar de leeftijden van de kinderen, [verzoeker 1] is 17 jaar, [verzoeker 2] is 15 jaar oud, afgewezen.
2.7
Ter mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator met instemming van de overige partijen en van het hof het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 13 juni 2013 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoeker 1] is [in 1997] geboren en [verzoeker 2] [in 1999], beiden uit een vorige relatie van de moeder. De moeder en de man hebben vanaf 2003 een affectieve relatie gehad. Vanaf begin 2005 verblijven de kinderen, die eerst bij hun oma in Brazilië woonden, bij de moeder en de man in Nederland. De man heeft [verzoeker 1] en [verzoeker 2] [in 2008] erkend. Sindsdien dragen zij de achternaam [achternaam van de man].
De moeder en de man zijn [in 2005] getrouwd. Hun huwelijk is [in 2009] ontbonden.
3.2
De kinderen zijn sinds 23 februari 2012 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 24 juli 2012 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker 1] afgegeven. Tot juni 2013 woonde ze bij de heer [X], een ex-partner van de moeder. Vanaf juni 2013 woont [verzoeker 1] bij de [de pleegouders van verzoeker 1].
[verzoeker 2] verblijft sinds november 2012 bij de moeder, uitgezonderd de periode dat de moeder in [plaats] bij haar toenmalige vriend woonde. Vóór november 2012 woonde ze bij de man. Ze had daar haar hoofdverblijf. Thans is niet zeker of [verzoeker 2] bij de moeder kan blijven wonen. Dat wordt nog nader onderzocht door BJZ.
3.3
In de beschikking van 8 mei 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning van [verzoeker 1] door de man afgewezen. In de beschikking van 26 juni 2013 is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning van [verzoeker 2] door de man.
De bijzondere curator heeft in eerste aanleg voor beide kinderen eveneens de vernietiging van de erkenning verzocht onder voorwaarde dat eerst nader onderzoek wordt gedaan naar de wenselijkheid van de vernietiging van de erkenning. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, zonder aanvullend onderzoek, het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen. De bijzondere curator heeft vervolgens dat (voorwaardelijke) verzoek in haar hoger beroepschrift opnieuw aan het hof voorgelegd en dit (voorwaardelijke) verzoek ter zitting van het hof gewijzigd in die zin dat zij heeft verzocht -kort gezegd- de erkenning in stand te laten.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is de vraag of de erkenning van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] die door de man is gedaan, vernietigd dient te worden.
4.2
Uit art. 1:205 lid 1 BW volgt dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, kan worden ingediend door het minderjarige kind zelf.
4.3
Ingevolge artikel 1:212 BW wordt het minderjarige kind in zaken van afstamming, optredende als verzoeker of belanghebbende, vertegenwoordigd door een bijzondere curator. [de bijzondere curator] is door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bij beschikking van 13 maart 2013 als bijzondere curator benoemd ter behartiging van de belangen van de kinderen. De bijzondere curator moet met de belangen van het kind op korte en (middel)lange termijn rekening houden. Dat vereist ook de mogelijkheid om vanuit die belangenbehartiging een verzoek als het onderhavige te kunnen doen. De bijzondere curator dient zelfstandig te toetsen of het belang van het kind gediend is met het indienen van een verzoek in een afstammingskwestie als het onderhavige. In eerste aanleg heeft de bijzondere curator gemeend dat de belangen van de kinderen met haar (voorwaardelijk) verzoek tot vernietiging van de erkenning zijn gediend.
4.4
De bijzondere curator heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de ruimte gevraagd om haar (voorwaardelijk) verzoek tot vernietiging van de erkenning al dan niet te handhaven. Zij heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij niet langer verzoekt de erkenning van beide kinderen te vernietigen, maar verzoekt deze in stand te laten. BJZ en de raad ondersteunen dat gewijzigd verzoek.
4.5
De man wil dat de twee kinderen niet langer last hebben van de strijd tussen de moeder en hem en vraagt zich om alleen die reden af of de erkenning wel in stand dient te blijven.
4.6
De moeder handhaaft haar wens dat de erkenning van de kinderen door de man vernietigd wordt, omdat het lastig samenwerken is met de man en omdat [verzoeker 2] het juridisch vaderschap van de man niet prettig vindt.
4.7
In het appelschrift heeft de bijzondere curator verzocht om een nader onderzoek zoals weergegeven onder overweging 2.1. Daargelaten de vraag of de bijzondere curator dit verzoek om een nader onderzoek heeft willen handhaven nu ze haar verzoek inzake de erkenning ter zitting van het hof heeft gewijzigd, acht het hof zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de onder overweging 4.1 weergegeven vraag, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
4.8
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige staat het belang van het kind centraal, maar is ook een nadere belangenafweging noodzakelijk. De enkele vaststelling dat
- zoals in casu - de erkenner niet de biologische vader is, is gelet hierop onvoldoende om tot vernietiging van de erkenning over te gaan.
4.9
De erkenning van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] door de man heeft [in 2008] plaatsgevonden. Ter zitting van het hof is onbestreden aangegeven dat de relatie tussen de moeder en de man toen reeds voorbij was. De moeder heeft toen desondanks wel ingestemd met de erkenning door de man. De man is daardoor juridisch vader geworden van de kinderen. Hij heeft jarenlang voor de kinderen gezorgd, waarvan na de scheiding van de man en de moeder een deel alleen, en invulling gegeven aan dat vaderschap. Een familierechtelijke betrekking is daardoor tussen hem en de kinderen ontstaan. De man is de biologische vader van het halfbroertje van [verzoeker 1] en [verzoeker 2], dat uit de relatie van de man en de moeder is geboren.
4.1
Verder neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker 1] op 6 juni 2014 aan het hof heeft laten weten dat zij inmiddels haar standpunt ten aanzien van de erkenning heeft gewijzigd en zij heeft betoogd dat ze wil dat voornoemde familierechtelijke betrekking met de man in stand blijft. Zij wil thans geen vernietiging meer van de erkenning, maar wenst juist dat de man (weer) betrokken bij haar zal zijn opdat hij (mede) over haar belangen kan waken.
4.11
[verzoeker 2] wenst - tenzij het gevolgen heeft voor haar Nederlandse nationaliteit - wel vernietiging van de erkenning, omdat de man volgens haar moeder vervelende mails over hen stuurt en regelmatig zijn toestemming nodig is, hetgeen [verzoeker 2] vervelend vindt.
Weliswaar geeft [verzoeker 2] aan dat het haar eigen idee is om de erkenning te laten vernietigen, maar de raad had en heeft zijn twijfels bij de authenticiteit van de (oorspronkelijke) wens van de kinderen tot vernietiging van de erkenning. Het hof onderschrijft die twijfel.
Niet uitgesloten kan worden dat [verzoeker 2], die thans (nog) bij de moeder woont en loyaal aan haar is, evenals als [verzoeker 1] in de toekomst tot een ander inzicht komt.
4.12
Zoals ook de raad en BJZ, is het hof voorts van oordeel dat de status van beide kinderen gelijkluidend dient te zijn en niet moet uiteenlopen, gelet op hun onderlinge (bloed)band en lotsverbondenheid.
4.13
Nog los van het antwoord op de vraag of de kinderen de Nederlandse nationaliteit (kunnen) behouden indien de erkenning vernietigd zou worden, acht het hof het reeds op grond van het vorenoverwogene het meest in het belang van de [verzoeker 1] en [verzoeker 2] dat de erkenning door de man thans in stand blijft. Het hof betrekt daarbij het belang dat de familierechtelijke betrekking tussen de kinderen en de man, die gedurende langere tijd hun belangen heeft gewaarborgd, blijft bestaan. Daar wegen de bezwaren van [verzoeker 2], dan wel die van de moeder, die (vooral) het gevolg lijken te zijn van het conflict tussen de moeder en de man - die er overigens aan werken om hun verstandhouding te verbeteren - niet tegen op.
4.14
Het in eerste aanleg gedane en toegewezen (voorwaardelijke) verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van de kinderen door de man kan daarom niet in stand blijven. Haar in hoger beroep gewijzigde verzoek tot in stand lating van de erkenning zal worden gehonoreerd.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, te vernietigen en te beslissen als hierna is weergegeven.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 oktober 2013;
en opnieuw beslissende:
wijst toe het in hoger beroep gewijzigde verzoek van de bijzondere curator tot in stand lating van de erkenning door [de man] van [verzoeker 1], geboren [in 1997], en[verzoeker 2], geboren [in 1999].
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, voorzitter, mr. A.H. Garos en
mr. W. Foppen, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 juni 2014.