In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] als feitelijk bestuurder van de failliete vennootschap Nijbo Stacaravan Industrie B.V. (hierna: Nijbo). De curator heeft [appellant], samen met andere bestuurders, hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort in het faillissement van Nijbo, op basis van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank heeft in eerste aanleg verstek verleend tegen [appellant] en de vorderingen van de curator toegewezen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat hij als feitelijk bestuurder kan worden aangemerkt. Hij stelt dat hij slechts bedrijfsleider was en dat de formele bestuurder, [bestuurder], de feitelijke leiding had.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de curator voldoende feiten moet stellen en bewijzen dat [appellant] als feitelijk bestuurder heeft opgetreden. Het hof heeft de curator in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen. De curator heeft onder andere aangevoerd dat [appellant] zich als algemeen directeur heeft gedragen en dat hij de dagelijkse leiding van Nijbo op zich nam, terwijl [bestuurder] zich met andere vennootschappen bezighield. [appellant] heeft dit betwist en gesteld dat hij geen invloed had op het beleid van Nijbo.
Het hof heeft geoordeeld dat, indien de curator in haar bewijs slaagt, moet worden beoordeeld of het bestuur van Nijbo zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. De beslissing van het hof houdt in dat de curator het bewijs moet leveren en dat het hof de verdere beoordeling aanhoudt totdat dit bewijs is geleverd. De zaak is van belang voor de uitleg van de aansprakelijkheid van feitelijk bestuurders in faillissementssituaties en de rol van de curator in dergelijke procedures.