Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 augustus 2012;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de akte na memorie van antwoord.
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat op deze verjaringskwestie artikel 7:942 BW zoals dat gold vóór 1 juli 2010 (hierna: artikel 7:942 BW-oud) van toepassing is. Ingevolge artikel 7:942 lid 1 BW-oud verjaart een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. Ingevolge het tweede lid wordt de verjaring gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij bij aangetekende brief ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen onder eveneens ondubbelzinnige vermelding van het in lid drie vermelde gevolg. In het derde lid is bepaald dat in geval van afwijzing de rechtsvordering verjaart door verloop van zes maanden.