Uitspraak
ABN AMRO LEASE,
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2014, staat het retentierecht centraal dat wordt uitgeoefend op een vrachtwagencombinatie die niet aan de schuldenaar, maar aan de bank toebehoort. De vraag die aan de orde is, is of de retentor voldoende belang heeft bij het uitoefenen van dit retentierecht, nu het faillissement van de schuldenaar naar verwachting zal worden opgeheven wegens gebrek aan baten. Het hof oordeelt dat de retentor voldoende belang heeft bij de voorgezette uitoefening van het retentierecht, omdat hij mogelijk een executoriale titel kan verkrijgen om zich op de combinatie te verhalen.
De zaak betreft een hoger beroep van ABN AMRO LEASE N.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had in een kort geding geoordeeld dat de retentor, [geïntimeerde], recht heeft op het uitoefenen van het retentierecht. Het hof bevestigt deze beslissing en stelt vast dat de combinatie niet aan de failliete eenmanszaak toebehoort, waardoor het faillissementsrecht niet van toepassing is. Het hof merkt op dat het retentierecht niet ten einde is gekomen door het faillissement van de eenmanszaak, en dat de retentor voldoende bewijs heeft geleverd dat de openstaande facturen verband houden met de combinatie.
Het hof wijst de vorderingen van ABN AMRO LEASE af en oordeelt dat de retentor recht heeft op het uitoefenen van het retentierecht. De kosten van de procedure worden aan ABN AMRO LEASE opgelegd. Dit arrest is gewezen door de rechters K.E. Mollema, L. Groefsema en A.M. Koene en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.