Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
11 januari 2012 en 2 mei 2012 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, burgerlijk recht, sector kanton, locatie Tiel) tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 6.466,46 aan bruto loon (sub 5.2), van een bedrag van € 1.293,29 bruto (ter zake van vakantiegeld) en van de openstaande vakantie-uren en compensatie-uren na berekening zoals in rechtsoverweging 4.15 is weergegeven (sub 5.4). De veroordelingen sub 5.2 - 5.4 zijn verhoogd met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente. Voorts is [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
Ook deze benaderingswijze acht de kantonrechter onjuist. Uit de stukken is niet af te leiden dat [appellante] [geïntimeerde] hiervan (tijdig) op de hoogte heeft gebracht. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [geïntimeerde] heeft verklaard dat zij na indiening van haar declaratieformulieren nimmer van [appellante] heeft vernomen dat [appellante] niet akkoord ging met de gedeclareerde uren.
[appellante] heeft dit als volgt nader toegelicht. In de praktijk was het zo dat [geïntimeerde] op eigen gelegenheid naar het kantoor van [appellante] kwam, waar een bedrijfsauto ter beschikking stond. [geïntimeerde] en haar collega vertrokken vervolgens naar de locatie waar de cursus werd gegeven en keerden na de cursus gezamenlijk terug naar kantoor. Kernpunt van geschil is dat [geïntimeerde] meer uren declareerde dan de collega die haar assisteerde en die exact dezelfde uren zou moeten hebben gewerkt. [appellante] heeft dit toegelicht ten aanzien van de data 4, 5, 6 en 7 juli 2011, waarbij [geïntimeerde] 1 uur respectievelijk 2½ uur respectievelijk 1 uur en respectievelijk 1 uur meer heeft gedeclareerd dan haar assistente. [appellante] heeft daarop besloten de uren van [geïntimeerde] zelf te registreren. [appellante] voert aan dat zij [geïntimeerde] meermalen zowel mondeling als per mail heeft gewezen op de onjuiste wijze waarop [geïntimeerde] haar uren bijhield en declareerde. Zij heeft gesteld dat vanaf het moment dat zij zelf de registratie is gaan bijhouden zij maandelijks aan [geïntimeerde] afschriften heeft verstrekt van de urenstaten, waarop [geïntimeerde] boos werd dan wel reageerde door deze demonstratief weg te gooien. Voorts heeft [appellante] in hoger beroep schriftelijke verklaringen overgelegd van collega [collega], secretariaathoudster van [appellante], en de heer [persoon 1], waarin de stellingen van [appellante] bevestiging vinden.
(2 mei 2012) nog niet waren voldaan alhoewel de arbeidsovereenkomst reeds per 1 novem-ber 2011 was beëindigd zodat toen al uitbetaling had dienen plaats te vinden (artikel 17 lid 3 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). Gelet op de prikkel tot nakoming die mede geacht moet worden begrepen te zijn in de wettelijke verhoging, verwerpt hof grief 2.
5.Slotsom
€ 683,-
€ 632,- (1 punt x tarief I)
6.De beslissing
28 januari 2014.