In deze zaak gaat het om een werknemer die in 2008 een lening van € 16.500,- heeft afgesloten bij zijn werkgever, een zustervennootschap, voor de aanschaf van een auto. De lening diende te worden afgelost door middel van verrekening van de maandelijkse kilometervergoeding. Na het faillissement van de werkgever in 2009, heeft de moedermaatschappij van de werkgever de vordering op de werknemer overgenomen. De werknemer stelt dat er een afspraak is gemaakt om de ontbindingsvergoeding te verrekenen met het restant van de lening, zodat beide partijen met gesloten beurzen uit elkaar zouden gaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze afspraak niet bewezen is, wat de werknemer in hoger beroep aanvecht.
In hoger beroep heeft het hof de werknemer toegelaten tot aanvullende bewijslevering, omdat hij zijn stellingen nader heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat de werknemer voldoende bewijs moet leveren voor zijn stelling dat er een afspraak is gemaakt over de verrekening van de ontslagvergoeding met de lening. Het hof heeft de zaak aangehouden voor nadere bewijslevering en heeft bepaald dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden voor de raadsheer-commissaris.
De uitspraak van het hof is van belang voor de rechtsvraag of de werknemer kan bewijzen dat er een afspraak is gemaakt die de vordering van de werkgever op de werknemer beïnvloedt. De zaak illustreert de complexiteit van arbeidsrechtelijke geschillen, vooral in situaties van faillissement en de gevolgen daarvan voor financiële verplichtingen tussen partijen.