In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank de heffingsambtenaar had veroordeeld tot een hogere proceskostenvergoeding voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van belanghebbende. De heffingsambtenaar had in eerste instantie de waarde van vier onroerende zaken vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 352,50. Belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hiertegen bezwaar gemaakt en de rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld tot een vergoeding van € 587,50 voor de proceskosten in bezwaar en € 472 voor de proceskosten in beroep.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van één punt voor de ingediende bezwaarschriften en of de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak correct is vastgesteld. De heffingsambtenaar stelt dat de Hoge Raad in eerdere arresten heeft geoordeeld dat bij meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten sprake is van één bezwaar. Belanghebbende betwist dit en stelt dat er vier afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend, waardoor vier punten voor de proceshandelingen moeten worden toegekend.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat, gelet op de arresten van de Hoge Raad, de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van één punt voor de proceshandelingen, maar dat de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1,5 moet worden vastgesteld, gezien de verschillen tussen de onroerende zaken. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en bevestigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar voor de overige onderdelen. De uitspraak is gedaan op 24 juni 2014.