ECLI:NL:GHARL:2014:5043

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
200.148.552
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appeltermijn in pachtzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [appellante]. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in eerdere vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appeltermijn, zoals vastgelegd in artikel 1019o van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedraagt één maand na de uitspraak van het vonnis. Het hof oordeelt dat de appeltermijn van openbare orde is, wat betekent dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep niet kan worden opgeheven, zelfs niet als de geïntimeerde zich niet op de termijnoverschrijding beroept.

Het hof verwijst naar de eerdere vonnissen van 8 november 2012 en 25 april 2013, waarbij het laatste vonnis het karakter van een tussenvonnis heeft. Dit tussenvonnis staat niet in de weg aan de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, aangezien de appeltermijn strikt moet worden nageleefd. De appellante heeft op 22 juli 2013 hoger beroep ingesteld, maar het hof concludeert dat dit niet tijdig is gebeurd. De beslissing van het hof is dat de appellante niet-ontvankelijk is in het hoger beroep en dat zij de kosten van het hoger beroep moet vergoeden aan de geïntimeerden, die zijn begroot op € 4.961 voor griffierecht en € 3.263 voor salaris.

Het arrest is openbaar uitgesproken op 24 juni 2014, waarbij het hof de appellante in de kosten heeft veroordeeld en de uitvoerbaarheid van de veroordeling bij voorraad heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.148.552
(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant 804276; zaaknummer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 200.130.817)
arrest van de pachtkamer van 24 juni 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. D.I.J. Snijders,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [plaats],
2.
[geïnstimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 november 2012 en 25 april 2013 (zoals verbeterd bij vonnis van 30 mei 2013), die de pachtkamer van respectievelijk de rechtbank ’s-Hertogenbosch en de rechtbank Brabant tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagden heeft gewezen. Bij het vonnis van 25 april 2013 (dat het karakter van een tussenvonnis draagt) is tussentijds hoger beroep toegestaan.
1.2
Bij appeldagvaarding van 22 juli 2013 heeft [appellante] van het vonnis van 25 april 2013 en het herstelvonnis van 30 mei 2013 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
1.3
Nadat [appellante] een memorie van grieven had genomen en [geïntimeerde] een memorie van antwoord, heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 21 januari 2014 een tussenarrest gewezen en na uitlating door beide partijen zich bij arrest van 8 april 2014 onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen, met verwijzing van de zaak naar dit hof en deze kamer.
1.4
Op de rol van 13 mei 2014 is de zaak door [appellante] bij dit hof aangebracht, waarna het hof arrest heeft bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Op grond van het tweede lid van artikel 1019o Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt de appeltermijn in geval van hoger beroep van een vonnis of beschikking van de pachtkamer van een rechtbank één maand na de dag van de uitspraak. Daaruit volgt dat [appellante] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is. De bedoelde appeltermijn is van openbare orde, zodat aan de bedoelde niet-ontvankelijkheid niet kan afdoen dat [geïntimeerde] zich bij memorie van antwoord niet op de termijnoverschrijding heeft beroepen. Daaraan kan ook niet afdoen dat het vonnis van 25 april 2013 (zoals verbeterd bij vonnis van 30 mei 2013) het karakter van een tussenvonnis draagt, met als gevolg dat bij gelegenheid van het eindvonnis opnieuw hoger beroep tegen (mede) dat tussenvonnis zal kunnen worden ingesteld.
2.2
De slotsom is dat [appellante] niet-ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. Het hof zal [appellante] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. De aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen kosten zal het hof begroten op € 4.961,— voor griffierecht en € 3.263,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (één punt tarief VI).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op de uitspraak van dit arrest aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 4.961,— voor griffierecht en € 3.263,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en verklaart dit arrest wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.F.J.N. van Osch en F.J.P. Lock en de deskundige leden mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.