ECLI:NL:GHARL:2014:4980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
200.134.079-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen grootouder en kleinkind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang tussen een oma en haar kleinkind. De oma had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juni 2013 te vernietigen, waarin haar het recht op omgang met het kleinkind was ontzegd. De moeder van het kind, die het gezag over het kind heeft, heeft het verzoek van de oma bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat het kind, geboren in 2007, een gevoelige en getraumatiseerde jongen is, die betrokken is geweest bij huiselijk geweld en gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De moeder heeft aangegeven dat de omgang met de oma schadelijk is voor het kind, wat door de school en hulpverleners wordt ondersteund. Het hof heeft geconcludeerd dat een gedwongen contact tussen de oma en het kind in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft de omgangsregeling en heeft de oma het recht op omgang met het kind voor de duur van één jaar ontzegd. Tevens heeft het hof bepaald dat de moeder de oma eens per zes maanden moet informeren over de ontwikkeling van het kind, inclusief recente foto’s en schoolrapporten. De beslissing is genomen met inachtneming van de nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en het kind, maar de belangen van het kind zijn vooropgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.079/01
(zaaknummer rechtbank C/16/335138/ FL RK 13-24)
beschikking van de familiekamer van 17 juni 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de oma,
advocaat: mr. P.A. van der Waal, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen:
de moeder,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.J. Borghuis, kantoorhoudend te Amsterdam.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 24 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2013, is de oma in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De oma verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat tussen haar en [kind], geboren [in 2007] (hierna: [kind]), een zodanige omgangs- en informatieregeling zal worden getroffen als het hof meent te bepalen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 oktober 2013, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de oma bestreden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 mei 2014 plaatsgevonden. De oma en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van der Waal heeft pleitnotities in het geding gebracht.

3.De vaststaande feiten

3.1
[kind] is geboren uit de relatie van de moeder en [de vader], de zoon van de oma (hierna: de vader). De moeder is met het gezag over [kind] belast. De vader heeft geen omgang met [kind].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde in deze procedure is de vraag of, alvorens er een omgangsregeling bepaald dient te worden tussen de oma en [kind], een raadsonderzoek dient plaats te vinden. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om hierover een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
4.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat (artikel 1:377a BW). Niet in geschil is dat de oma in een dergelijke nauwe persoonlijke betrekking staat tot [kind].
4.3
De rechter stelt op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.4
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt het hof tot de conclusie dat een gedwongen contact tussen de oma en [kind] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind]. Het hof acht het aannemelijk dat een dergelijk contact een negatieve weerslag op [kind] zal hebben. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.5
De moeder heeft gesteld dat [kind] een gevoelige en getraumatiseerde jongen is. De oma heeft erkend dat [kind] veel heeft gezien en meegemaakt en dat zijn ontwikkeling met vallen en opstaan gepaard gaat. Uit de ingebrachte informatie van de school en een hulpverleningsplan is ook op te maken dat [kind] betrokken is geweest bij huiselijk geweld tussen de ouders en dat hij door GGZ Punt P gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Punt P gaf blijkens het hulpverleningsplan aan dat [kind] interactieproblemen heeft, moeilijk verstaanbaar is, geobsedeerd kan zijn door bepaalde dingen en zijn concentratie gering is. Niet bestreden is dat [kind] succesvol is behandeld voor zijn PTSS en dat het heel lang duurde voordat hij van zijn klachten af was.
4.6
De oma stelt dat zij zowel tijdens de relatie van de vader en de moeder als na het verbreken daarvan in 2009 voor [kind] heeft gezorgd en op hem heeft gepast. De moeder heeft in maart 2012 haar contact met de vader en het contact tussen hem en [kind] verbroken. Nadien heeft de oma verzocht om een omgangsregeling. Na het indienen van het verzoek door de oma is de moeder niet onwillig geweest en heeft de oma [kind] twee keer in het voorjaar van 2013 gezien. De moeder voert aan dat [kind] slecht heeft gereageerd op die twee contacten met de oma. Na de omgang met de oma viel [kind] terug in zijn oude gedrag, zoals onhandelbaar gedrag, slaan, schreeuwen, slecht slapen en bedplassen, waarvoor hij onder behandeling is geweest. De moeder heeft wederom hulp moeten zoeken voor [kind]. De oma heeft er op gewezen dat zij pas voor het eerst ter zitting van de rechtbank hoorde dat [kind] slecht zou reageren op contact met haar en dat zij dat nooit heeft vernomen. Dat neemt evenwel niet weg dat de door de moeder gestelde terugval steun vindt in de in het geding gebrachte informatie van de school. Volgens de oma was [kind] blij haar te zien en is die terugval niet aan haar te wijten. Of de oma de terugval heeft veroorzaakt, is het hof niet bekend. Het is ook mogelijk dat de stress over de contacten met de oma voor de moeder, die evenals [kind] beschadigd is door haar relatie met de vader, heeft bijgedragen aan de terugslag bij [kind]. Wat de exacte oorzaak ook is en ook al was [kind] mogelijk aanvankelijk blij om de oma te zien, het is het hof voldoende duidelijk dat de omgang schadelijk heeft uitgepakt voor [kind].
4.7
De moeder heeft in hoger beroep verzocht de oma het recht op omgang voor vijf jaar te ontzeggen. Daargelaten dat de moeder geen incidenteel appel heeft ingesteld, geldt dat een afwijzing van een verzoek om vaststelling van een omgangsregeling evenwel doorgaans voor één jaar is. Na verloop van een jaar kan dan immers in principe een nieuw verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend worden. Omdat het hof thans de vraag of er sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a BW herbeoordeeld heeft, zal het hof - net als de rechtbank heeft gedaan - de duur van de ontzegging bepalen op één jaar en wel met ingang van heden.
4.8
De oma heeft voorts verzocht om een informatieregeling en heeft bestreden dat zij die uitsluitend ten behoeve van de vader zou hebben gevraagd.
4.9
Gelet op de nauwe persoonlijke betrekking van de oma tot [kind], nu niet aannemelijk is gemaakt dat [kind] daar hinder van zal ondervinden en er thans geen omgangsregeling zal worden vastgesteld, kan het hof zich verenigen met het verzoek van de oma om een informatieregeling vast te stellen. Het hof rekent het tot de taak van de moeder om er voor te zorgen dat de oma minimaal eens per zes maanden de nodige informatie over [kind] krijgt en mede met behulp van een recente en goedgelijkende foto en schoolrapporten op de hoogte wordt gehouden van zijn gezondheid en ontwikkeling, zodat de oma zich een beeld kan vormen van zijn opgroeien.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking op het punt van de omgangsregeling te bekrachtigen en voor het overige te vernietigen. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen zoals hieronder wordt weergegeven.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juni 2013 voor zover het de omgang betreft en ontzegt aan de oma het recht op omgang met [kind] voor de duur van één jaar na heden;
vernietigt de beschikking voor zover het de informatieregeling betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
stelt vast dat de moeder de oma eens per zes maanden dient te informeren zoals weergegeven is overweging 4.9;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.A. Vermeulen en H. van Lokven-van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 juni 2014 in het bijzijn van de griffier.