Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, die op 1 april 2014 had besloten tot uithuisplaatsing van [kind] in een crisispleeggezin. De moeder was alleen belast met het gezag over [kind], die op [geboortedatum] 2011 was geboren. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, had het verzoek tot uithuisplaatsing ingediend, omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie van [kind] in verband met de psychische problematiek van zowel de moeder als de vader. De moeder had een borderline persoonlijkheidsstoornis en de vader had meerdere psychoses gehad.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2014 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft de Raad zich laten vertegenwoordigen door N. van Oorschot. De vader was niet aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 1 april 2014, na een escalatie van de situatie thuis, met [kind] naar haar opa was vertrokken, conform afspraken met de hulpverlening. De Raad had echter de noodzaak van een uithuisplaatsing ingeschat, wat leidde tot de bestreden beschikking van de kinderrechter.
Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de moeder, ondanks haar psychische problemen, in staat was om [kind] een veilig opvoedingsklimaat te bieden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende grond was voor de uithuisplaatsing, aangezien er alternatieven waren die minder ingrijpend waren. De Raad had niet voldoende onderbouwd dat de situatie zo acuut was dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.