ECLI:NL:GHARL:2014:4961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
200.143.317
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervanging van stichting in jeugdzorg door ouders

In deze zaak hebben de ouders van vier kinderen een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te vervangen door Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZO) voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ouders waren van mening dat de situatie met de huidige gezinsvoogd onwerkbaar was geworden. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 24 december 2013 het verzoek van de ouders om de stichting te vervangen had afgewezen en hen niet-ontvankelijk had verklaard.

De procedure in hoger beroep begon met het indienen van een beroepschrift op 6 maart 2014, gevolgd door een verweerschrift van de stichting op 28 maart 2014. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 mei 2014, waarbij de ouders in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van de stichting aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet vertegenwoordigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders hun verzoek baseerden op een onwerkbare situatie, maar dat de wet geen grondslag biedt voor het verzoek om de stichting te vervangen. De kinderrechter heeft geen bevoegdheid om een stichting te vervangen die door het bureau jeugdzorg is aangesteld. De ouders hebben ook niet aangetoond dat zij een verzoek tot intrekking van het mandaat aan de stichting hebben gedaan. Het hof concludeert dat er voldoende toetsingsmogelijkheden zijn voor de ouders om hun klachten te uiten, en dat het verzoek van de ouders om de stichting te vervangen niet ontvankelijk is.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd, maar de ouders opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek. De beslissing van het hof is op 19 juni 2014 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.317
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 148048)
beschikking van de familiekamer van 19 juni 2014
inzake
[verzoeker]en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. K. ter Mors te Almelo,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [kind 2],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
en
de pleegouders van [kind 3],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
en
de pleegouders van [kind 4],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
en
de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: BJZO.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 december 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 6 maart 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 28 maart 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 mei 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de stichting zijn verschenen N. Damman en M. Stap (gezinsvoogden). Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen. Daarnaast is verschenen E.D.M. Kemperman, begeleidster van de ouders, werkzaam bij Aveleijn, aan wie met instemming van de stichting bijzondere toegang is verleend.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [kind 1] te Almelo op [geboortedatum] 2001;
- [kind 2] te Almelo op [geboortedatum] 2003;
- [kind 3] te Almelo op [geboortedatum] 2005 en
- [kind 4] te Almelo op [geboortedatum] 2007,
verder gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 24 september 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op verzoek van de stichting de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd met een jaar, met ingang van 3 oktober 2013. De kinderrechter heeft daarbij in het dictum overwogen dat de kinderrechter verstaat dat de maatregel van ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door de stichting krachtens door BJZO aan haar verleend mandaat.
3.3
De ouders hebben bij verzoek van 26 november 2013 de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verzocht te bepalen dat de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling niet langer wordt uitgevoerd door de stichting, maar door BJZO.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 24 december 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, mr. Ter Mors namens de ouders niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

4.De omvang van het geding in hoger beroep

4.1
De ouders zijn met zes grieven tegen de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en de ouders alsnog ontvankelijk te verklaren en hun verzoek tot wijziging van de beslissing van de kinderrechter van 24 december 2013 in die zin dat de maatregel wordt uitgevoerd door BJZO met uitsluiting van de stichting toe te wijzen.
4.2
De stichting voert verweer. Zij verzoekt de ouders in hun hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het verzoek van de ouders betreft het vervangen van de stichting die van BJZO het mandaat heeft gekregen om het toezicht uit te voeren, namelijk de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Dit verzoek hebben de ouders gebaseerd op een onwerkbare situatie die zou zijn ontstaan na een verzoek van de ouders tot vervanging van de gezinsvoogd.
5.2
De wet voorziet niet in een grondslag voor een dergelijk verzoek aan de kinderrechter. Als gevolg van de huidige wetgeving omtrent de ondertoezichtstelling (Wet van 26 april 1995, Stb. 1995, 255) is de stichting als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (WJZ), hierna ook te noemen: het bureau jeugdzorg, verantwoordelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter is niet langer betrokken bij die uitvoering. Het bureau jeugdzorg kan de uitvoering opdragen aan een andere stichting, zoals in de onderhavige zaak ook is gebeurd. De wet voorziet niet in de bevoegdheid van de kinderrechter om een stichting aan wie door het bureau jeugdzorg de uitvoering van de ondertoezichtstelling is opgedragen, te vervangen. De bevoegdheid van de kinderrechter om de gezinsvoogd te vervangen, is bij de totstandkoming van de huidige wetgeving vervallen. Deze bevoegdheid was verbonden aan de taak van de kinderrechter om leiding te geven aan de gezinsvoogd. In de huidige wetgeving bepaalt het bureau jeugdzorg of een gezinsvoogd vervangen moet worden.
5.3
De wet voorziet wel in een aantal toetsingsmogelijkheden in het geval de verhoudingen tussen een gezinsvoogd en de betrokkenen tot een onwerkbare situatie leiden. Zo kan de gezaghebbende ouder op grond van artikel 1:254 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) de kinderrechter verzoeken de stichting als bedoeld in artikel 1 lid 1 WJZ te vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie. Het onderhavige verzoek van de ouders betreft echter niet een dergelijk verzoek. Overigens zijn beschikkingen op grond van artikel 1:254 lid 5 BW niet vatbaar voor hoger beroep, tenzij zich een van de gronden zou voordoen voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, hetgeen in deze zaak echter niet het geval is. Op grond van artikel 68 WJZ bestaat voorts een onafhankelijke klachtencommissie. Wanneer klachten van de ouders over de gezinsvoogd door deze commissie gegrond worden verklaard, kan dat leiden tot vervanging van de gezinsvoogd. Daarnaast kan de gezaghebbende ouder aan BJZO als mandaatgever verzoeken het mandaat aan de stichting in te trekken. De ouders hebben echter niet gesteld dat een dergelijk verzoek is gedaan en dat is ook overigens niet gebleken.
5.4
De ouders hebben hun klachten over de (vorige) gezinsvoogd aldus kunnen voorleggen aan een rechter dan wel aan een andere onafhankelijke instantie. Het verzoek van de ouders aan de stichting om de gezinsvoogd te vervangen heeft bovendien, uiteindelijk, ook geleid tot vervanging van de gezinsvoogd. De stelling van de ouders dat er op grond van artikel 6 EVRM een mogelijkheid moet zijn om die klachten te laten toetsen, treft dan ook geen doel, omdat er voldoende toetsingsmogelijkheden zijn, dan wel omdat (ten aanzien van intrekking van het mandaat aan de stichting) deze toetsing, bij gebrek aan een verzoek daartoe aan BJZO, in dit stadium prematuur moet worden geacht.
5.5
Op grond van het bovenstaande dienen de ouders in hun verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu hun verzoek een wettelijke grondslag ontbeert. Hetgeen door de ouders overigens in hun grieven is aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden.
5.6
De kinderrechter heeft in het dictum van de bestreden beschikking mr. Ter Mors namens de ouders niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Nu het onderhavige verzoek een verzoek van de ouders betreft, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en opnieuw recht doende de ouders niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 december 2013, en opnieuw recht doende:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, P.M.M. Mostermans en E.H. Schulten, en is op 19 juni 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.