Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.FNV Bondgenoten,
FNV,
2. CNV Vakmensen,
CNV,
3. [geïntimeerde 3],
4. [geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5],
6. [geïntimeerde 6],
7. [geïntimeerde 7],
8. [geïntimeerde 8],
9. [geïntimeerde 9],
10. [geïntimeerde 10],
11. [geïntimeerde 11],
12. [geïntimeerde 12],
13. [geïntimeerde 13],
14. [geïntimeerde 14],
FNV c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
verplicht gestelde pensioenvoorzieningen worden ingevoerd of gewijzigd, zal de werkgever, indien hij daartoe termen aanwezig acht, de in deze pensioenovereenkomst neergelegde pensioenregeling - met inachtneming van eventuele wettelijke voorschriften - aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen.
4.De beoordeling in eerste aanleg
hof), terwijl ook geen compensatie is aangeboden vanaf 1 juni 2011.
5.De bespreking van de grieven
rief Iheeft de kantonrechter de feiten deels onjuist en onvolledig weergegeven. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, heeft [appellante] bij die grief geen belang meer. Overigens is er geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. Voor zover [appellante] in de toelichting op deze grief de waardering of uitleg van die feiten aan de orde stelt, zal het hof daarop bij bespreking van de grieven III tot en met VII in principaal appel terugkomen.
grief IIbetoogt [appellante] dat haar wederpartijen niet ontvankelijk zijn wegens onvoldoende belang bij deze procedure, zoals bedoeld in art. 3:303 BW, nu tegenover de hogere pensioenpremie ook voordelen staan zoals een beter pensioen en, als gevolg van het toepasselijk worden van de CAO, ook loonsverhogingen.
rieven III tot en met VIIkeren zich tegen de afwijzing van het standpunt van [appellante] dat zij, nu zij als gevolg van dwingende regels de pensioenen moest onderbrengen bij PMT, ook mag aansluiten bij de premieverdeling zoals neergelegd in de CAO, die overeenkomt met de reeds bij [appellante] van toepassing zijnde voorwaarden.
overeenkomsteenzijdig mocht wijzigen. Die overeenkomst is immers gewijzigd als gevolg van de, op de wet gebaseerde, verplichtstelling. Het gaat hier om een door [appellante] gewenste wijziging van de onder 3.5 bedoelde secundaire arbeidsvoorwaarde omtrent de premieverdeling, welke het arbeidsvoorwaarde in het kader van de harmonisatie werd gecontinueerd voor werknemers met een Aegonpensioen, en voor welke wijziging de inmiddels beëindigde Aegon-pensioenovereenkomst in art. 29 lid 3 een basis bood.
grief VIIIbetoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte werknemer [geïntimeerde 13] over één kam heeft geschoren met de andere werknemers, nu voor [geïntimeerde 13] al per 1 januari 2009 de [appellante]-voorwaarden golden. [appellante] heeft [geïntimeerde 13] echter per abuis niet aangemeld bij PMT, bij Aegon gelaten en tot 1 juni 2011 slechts een derde van de premie verhaald voordat zij haar fout ontdekte.
grief IXkomt [appellante] op tegen de toewijzing van wettelijke rente en 10% wettelijke verhoging over de loonvorderingen. Voor zover zij daartoe geen grondslag ziet, faalt dat betoog gelet op het gedeeltelijk slagen van de grieven III tot en met VII. Voor een matiging van de wettelijke verhoging tot nihil ziet het hof geen aanleiding, nu [appellante] zonder overgangsmaatregel per 1 juni 2011 is overgegaan tot verhaal van 50% van de premie. De kantonrechter heeft [appellante] terecht als grotendeels in het ongelijk gestelde partij beschouwd en haar veroordeeld in de proceskosten, waardoor ook
grief Xfaalt.
grief 2 in incidenteel appelbeogen FNV c.s. toekenning van 50% wettelijke verhoging, althans een hoger percentage dan 10%.
grief 1 in incidenteel appelvoeren FNV c.s. aan dat dat de kantonrechter ten onrechte zijn vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard en zij vorderen dat alsnog te doen. [appellante] heeft afwijzing bepleit, en subsidiair een langere termijn vooraleer zij dwangsommen verschuldigd raakt omdat zij tenminste 6 weken nodig heeft voor het maken van de berekeningen. Het hof zal [appellante] de langere termijn gunnen waarom zij vraagt, nu dit verzoek voldoende is toegelicht en redelijk is.
6.De beslissing
€ 210,64 aan verschotten, en compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten in dit hoger beroep dient te dragen;
10 juni 2014.